ECLI:NL:RBDHA:2021:6706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/09/613065 / KG RK 21-663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 28 juni 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure tegen de Belastingdienst. De verzoeker had drie gronden aangevoerd voor zijn wrakingsverzoek, waarbij hij stelde dat de rechter zich niet neutraal gedroeg en als een verlengstuk van de Belastingdienst handelde. De gronden betroffen onder andere het toestaan van een te laat ingediend stuk door de Belastingdienst, het weigeren om een belastinginspecteur uit de zittingszaal te verwijderen, en het toestaan van nadere punten door de Belastingdienst na het indienen van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer overwoog dat de aangevoerde gronden betrekking hadden op procedurele beslissingen, die op zichzelf geen grond voor wraking kunnen vormen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid. In dit geval was er geen sprake van bijzondere omstandigheden die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigden. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende concrete omstandigheden had aangevoerd die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.

De beslissing om het schriftelijke stuk van de Belastingdienst toe te laten was gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht, die het indienen van nadere stukken tot tien dagen voor de zitting toestaat. De wrakingskamer besloot dat het verzoek tot wraking niet toewijsbaar was en dat het proces in de hoofdzaak kon worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/41
zaak- /rekestnummer: C/09/613065 / KG RK 21/663
Beslissing van 28 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: verzoeker
strekkende tot de wraking van
mr. D.M. Drok,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: belanghebbende.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 3 juni 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 9 juni 2021;
- de schriftelijke toelichting van verzoeker van 10 en 11 juni 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is de rechter verschenen. Verzoeker heeft vooraf laten weten wegens gezondheidsredenen niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek en de reacties daarop

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 20/4192 (hierna: de hoofdzaak), tussen verzoeker als eisende partij en belanghebbende als verwerende partij.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 3 juni 2021 en de aanvullende schriftelijke toelichtingen heeft verzoeker drie gronden aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Het betreft de volgende gronden waaruit volgens verzoeker volgt dat de rechter zich gedraagt als een verlengstuk van de Belastingdienst en niet neutraal handelt:
Belanghebbende heeft op 21 mei 2021 een stuk ingediend. Hier staat ‘pleitnota’ op maar het is een verweerschrift. De rechter heeft dit stuk geaccepteerd en wil het behandelen, terwijl het bijna een jaar te laat is ingediend. Verzoeker heeft geen reële mogelijkheid gehad om hierop te kunnen reageren.
De rechter heeft geweigerd om belastinginspecteur Snieders uit de zittingszaal te verwijderen.
De rechter heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om desgevraagd nadere punten naar voren te brengen, na het indienen van het wrakingsverzoek.
2.3.
De rechter heeft schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt dat het toelaten van het schriftelijke stuk dat op 21 mei 2021 door belanghebbende is ingediend, een procedurele beslissing betreft. Een beslissing over het al dan niet (laten) verwijderen van personen uit de zittingszaal, betreft eveneens een procedurele beslissing. Voor zover verzoeker aan het verzoek ook ten grondslag legt hetgeen zich na de wraking voordeed, namelijk dat de rechter de belanghebbende nog het woord gaf om aan te geven of een beslissing moest worden genomen die geen uitstel duldde, overweegt de wrakingskamer dat ook dat een procedurele beslissing is.
3.3.
Een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, dat is gebaseerd op de hiervoor genoemde procedurele beslissingen, niet toewijsbaar is. Dit is alleen anders indien de motivering van een procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat het om een uitzonderlijk geval moet gaan. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
3.4.
De beslissing om het schriftelijke stuk van 21 mei 2021 toe te laten is gebaseerd op artikel 8:58 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht. Tot tien dagen voor de zitting kunnen nadere stukken worden ingediend.
3.5.
Het is verder aan de verwerende instantie, in dit geval belanghebbende, om te bepalen welke persoon haar op zitting vertegenwoordigt. Er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de rechter in haar bejegening van de belastinginspecteur de (schijn van) partijdigheid heeft gewekt.
3.6.
Tot slot overweegt de wrakingskamer dat de behandeling van een zaak aanstonds na een verzoek tot wrakings wordt geschorst op grond van artikel 37 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Echter, beslissingen die geen uitstel dulden kunnen desalniettemin door de rechter worden genomen (HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1691).
3.7.
De wrakingskamer is hierom van oordeel dat de gronden geen aanwijzingen van vooringenomenheid of (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid van de rechter jegens verzoeker opleveren. Daarom wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, C.M. van der Kleijn en M.P.M. Loos, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Roelands en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.