ECLI:NL:RBDHA:2021:6705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/09/612700 / KG RK 21-621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure tegen rechterlijke onpartijdigheid

Op 28 juni 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van Stichting Farmers Defence Force c.s. tegen mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers. Het verzoek tot wraking werd ingediend naar aanleiding van procedurele beslissingen van de rechter, waaronder de afwijzing van een verzoek om te repliceren en de toelating van belanghebbende om akten en producties in te dienen. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen op zich geen grond vormen voor wraking, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De omstandigheid dat de gemachtigde van verzoekster een bezwaar niet had ontvangen, werd als niet relevant beschouwd, aangezien verzoekster hierdoor niet benadeeld was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/39
zaak- /rekestnummer: C/09/612700 / KG RK 21/621
Beslissing van 28 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
Stichting Farmers Defence Force c.s.,
gemachtigde: Cap Debitum, vertegenwoordigd door dhr. M.V. Hazekamp,
hierna: verzoekster.
strekkende tot de wraking van
mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is [belanghebbende] , advocaat: mr. T.S. Kriense,
hierna: belanghebbende.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 31 mei 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 9 juni 2021;
- de pleitnota van de gemachtigde van verzoekster ter zitting;
- de aanvulling van de wrakingsgronden van de gemachtigde van verzoekster van 11 juni 2021;
- de email van de advocaat van belanghebbende van 14 juni 2021, met daarbij zijn email met ingevoegde brief van 19 mei jl.;
- de schriftelijke nadere reactie van de rechter van 16 juni 2021;
- de schriftelijke reactie van de advocaat van belanghebbende van 17 juni 2021;
- de schriftelijke nadere reactie van de gemachtigde van verzoekster van 17 juni 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- gemachtigde van verzoekster samen met mw. S. van Keimpema;
- de advocaat van belanghebbende.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9076672 RL EXPL 21-4138 tussen verzoekster en belanghebbende.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek van 31 mei 2021 en de aanvulling van 11 juni 2021, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd:
Het verzoek van verzoekster om te repliceren is ongemotiveerd afgewezen door de rechter.
De rechter heeft belanghebbende toegestaan om te reageren op de ingediende akten van 19 en 25 mei 2021, waarbij belanghebbende niet wordt beperkt tot juridische gronden, waardoor er evident gecreëerde ongelijkheid is.
Er is door belanghebbende niet geprotesteerd tegen het indienen van de akte aanvulling fundamentum petendi of akte overlegging producties, of in ieder geval is verzoekster daar niet over geïnformeerd.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. De gemachtigde van verzoekster heeft de brief van de advocaat van de belanghebbenden van 19 mei jl., waarin bezwaar gemaakt werd tegen het indienen van akten met producties aan de zijde van verzoekster, kort gezegd omdat sprake was van een ‘verkapte repliek’, niet ontvangen. Na de wrakingszitting is gebleken dat de advocaat deze brief abusievelijk niet, zoals in zijn brief vermeld, in afschrift aan de gemachtigde heeft verstuurd. De brief is evenmin door de rechtbank aan de gemachtigde verstuurd. Kennelijk is sprake van een vergissing, waardoor deze brief de gemachtigde niet heeft bereikt.
3.3.
Alle beslissingen die verzoekster tot de conclusie leiden dat de rechter de schijn van partijdigheid jegens haar heeft gewekt zijn procedurele beslissingen. Een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, dat is gebaseerd op de hiervoor genoemde procedurele beslissingen, niet toewijsbaar is. Dit is alleen anders indien de motivering van een procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat het om een uitzonderlijk geval moet gaan. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
3.4.
Verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, en die zijn ook niet gebleken, waaruit volgt dat de genoemde uitzonderingssituatie zich in dit geval voordoet. De afwijzende beslissing van de rechter op het verzoek om te repliceren is overeenkomstig het procesreglement. Vervolgens heeft de rechter verzoekster (niettemin) toegestaan akten en producties in te dienen en belanghebbende in de gelegenheid gesteld daarop te reageren voordat een datum voor een mondelinge behandeling wordt bepaald. Het bezwaar van belanghebbende tegen het indienen van die akten en producties heeft zij hiermee gepasseerd. Ook deze gang van zaken is overeenkomstig het procesreglement. Hiermee heeft de rechter een gelijk speelveld gecreëerd, terwijl partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hun standpunten nader uiteen kunnen zetten en op elkaar kunnen reageren. De omstandigheid dat de gemachtigde van verzoekster per abuis het bezwaar van de advocaat van belanghebbende niet heeft ontvangen is, hoewel vervelend, niet van belang. Verzoekster is hierdoor niet benadeeld. Het processuele evenwicht tussen partijen is aldus gewaarborgd. Enig aanknopingspunt dat die procedurele beslissingen niet anders dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter kunnen worden opgevat, is er niet.
3.5.
De wrakingskamer is gelet op bovenstaande van oordeel dat ook deze gronden geen aanwijzingen van vooringenomenheid of (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid van de rechter jegens verzoekster opleveren. Daarom wordt het verzoek tot wraking afgewezen voor zover het op deze gronden is gebaseerd.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a gemachtigde van verzoekster;
• belanghebbende p/a advocaat van belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, C.M. van der Kleijn en M.P.M. Loos, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Roelands, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.