ECLI:NL:RBDHA:2021:6695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/09/609753 / KG RK 21-372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechterlijke onpartijdigheid in bestuursrechtelijke procedure

Op 26 april 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door drs. [verzoekster], die zich niet kon vinden in de afwijzing van haar verzoek om uitstel van de zittingsdatum door de rechter, mr. E. Kouwenhoven. Verzoekster stelde dat de afwijzing en de motivering daarvan blijk gaven van vooringenomenheid, omdat de rechter al een standpunt zou hebben ingenomen in de aanhangige zaken. De wrakingskamer oordeelde echter dat de afwijzing van het uitstel een procedurele beslissing is en dat deze op zichzelf geen grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om te concluderen dat de rechter partijdig was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/16
zaak-/rekestnummer: C/09/609753 / KG RK 21/372
Beslissing van 26 april 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
drs. [verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. E. Kouwenhoven,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de inspecteur van de Belastingdienst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 24 maart 2021 inclusief bijlage (brief d.d. 1 maart 2021);
- de schriftelijke reactie van de rechter van 2 april 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn op 12 april 2021 via een Skype verbinding verschenen:
- verzoekster;
- de rechter.
De belanghebbende heeft kenbaar gemaakt niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR20/4707, SGR20/4708, SGR20/4709, SGR20/4710 en SGR20/5061 tussen verzoekster en belanghebbende.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek en de toelichting tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
1. De rechter heeft het verzoek om uitstel van de zittingsdatum van 8 april 2021 afgewezen, terwijl:
a. er nog geen reactie binnen was van de belastingdienst op het verzoek tot inzage AVG en
b. er vanwege de pandemie en de restrictie-maatregelen hierop, in combinatie met het verblijf in het buitenland van de zus van verzoekster, [zus verzoekster] , onvoldoende mogelijkheid is om de beroepszaken voor te bereiden.
2) Naar aanleiding van een verzoek van 23 februari 2021 om opheldering van de afwijzing van het uitstelverzoek heeft de griffier per brief van 1 maart 2021 gereageerd, waarin de volgende tekst is opgenomen: “Tot slot merk ik nog op dat uw verzoek om inzage in bepaalde gegevens van de belastingdienst (AVG) geen stukken zijn die op de onderhavige zaken betrekking hebben”. Door deze uitspraak wekt de rechter de indruk al een standpunt ingenomen te hebben in deze zaken, volgens verzoekster.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeksters grond voor wraking is gelegen in het afwijzen van een verzoek tot uitstel van de zittingsdatum en de motivering daarvan. Dit is een procedurele beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een procedurele beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, voor zover het is gebaseerd op de procedurele beslissing, niet toewijsbaar is. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt onmiskenbaar dat het om een uitzonderlijk geval moet gaan.
3.3.
Van een dergelijk uitzonderlijk geval is hier naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De rechter heeft in deze procedure een verzoek tot uitstel van de zitting afgewezen. In de motivering van de afwijzing, te weten dat de door verzoekster aangevoerde omstandigheden niet zodanig uitzonderlijk waren dat deze een verzoek tot uitstel zouden rechtvaardigen, kan niet worden afgeleid dat de rechter hiermee is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, noch heeft de rechter hiermee op enige wijze de schijn van partijdigheid, dan wel vooringenomenheid jegens verzoekster gewekt. Ook uit voormelde woorden in de brief van 1 maart 2021 kan dit niet worden afgeleid. Dat verzoekster het er niet mee eens is dat de stukken van de AVG-procedure geen stukken zouden zijn die op de zaken betrekking hebben, is duidelijk, maar dat enkele gegeven levert geen wrakingsgrond op, nu het zoals gezegd niet aan de wrakingskamer is dat inhoudelijk te toetsen. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, S.E. Postema en R.E. Perquin, in tegenwoordigheid van mr. N. Roelands, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.