In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Carmel Residential I Coöperatief U.A. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de handhaving van een bouwkundige splitsing van een woning aan de [straat] [huisnummer 1] te [plaats], die zonder de vereiste omgevingsvergunning heeft plaatsgevonden. Eiser, Carmel Residential, heeft de woning in 2020 gekocht en stelt dat de splitsing al in 2005 heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van eiser een voorlopige voorziening gevraagd, omdat hij niet in staat zou zijn om de woning binnen de gestelde termijn terug te brengen naar de oorspronkelijke situatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de handhaving door verweerder gerechtvaardigd is, omdat de splitsing in strijd is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en er geen zicht op legalisatie is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de gegeven begunstigingstermijn redelijk is en dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat het niet mogelijk is om aan de last te voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bouwvoorschriften en de noodzaak voor eigenaren om zich te vergewissen van de vergunningseisen bij de aankoop van onroerend goed.