ECLI:NL:RBDHA:2021:6638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwkundige splitsing van woning zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Carmel Residential I Coöperatief U.A. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de handhaving van een bouwkundige splitsing van een woning aan de [straat] [huisnummer 1] te [plaats], die zonder de vereiste omgevingsvergunning heeft plaatsgevonden. Eiser, Carmel Residential, heeft de woning in 2020 gekocht en stelt dat de splitsing al in 2005 heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van eiser een voorlopige voorziening gevraagd, omdat hij niet in staat zou zijn om de woning binnen de gestelde termijn terug te brengen naar de oorspronkelijke situatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de handhaving door verweerder gerechtvaardigd is, omdat de splitsing in strijd is met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en er geen zicht op legalisatie is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de gegeven begunstigingstermijn redelijk is en dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat het niet mogelijk is om aan de last te voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bouwvoorschriften en de noodzaak voor eigenaren om zich te vergewissen van de vergunningseisen bij de aankoop van onroerend goed.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/3188 (beroep)
SGR 21/3678 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2021 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

Carmel Residential I Coöperatief U.A., te Amsterdam, eiser en verzoeker

hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. W.J.E. van der Werf),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

[derde-partij] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg)

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van belanghebbende om handhavend op te treden tegen de bouwkundige splitsing van de woning aan de [straat] [huisnummer 1] te [plaats] (hierna: de woning) afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en besloten dat eiser uiterlijk drie maanden na verzending van dit besluit de overtreding in verband met de zonder omgevingsvergunning gerealiseerde bouwkundige splitsing van de woning in zes zelfstandige woningen beëindigt en beëindigd houdt en de woning terugbrengt naar één woning. Dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 7.500,- ineens, als aan de last niet is voldaan.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 14 juni 2021. Namens eiser zijn [A] en [B] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder en belanghebbende hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Het beroep
1. Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hier in dit geval sprake van. De voorzieningenrechter zal daarom ook uitspraak doen op het beroep.
Waar gaat deze zaak over?
2. Belanghebbende, wonende aan de [straat] [huisnummer 2] , heeft bij verweerder geklaagd over de woning omdat hij als direct omwonende (bewoner van de parterre) enorme overlast ervaart. De overlast heeft voornamelijk betrekking op vele lekkages en geluidsoverlast die zijn ontstaan als gevolg van de bouwkundige splitsing van de woning. Van een buurman heeft belanghebbende gehoord dat een elektricien in de woning brandgevaar heeft geconstateerd. Belanghebbende heeft daarom verweerder verzocht om handhavend op te treden omdat volgens belanghebbende de woning zonder de juiste vergunning is gesplitst.
Volgens eiser is de splitsing al lang geleden, vermoedelijk in 2005, gerealiseerd. In 2020 heeft eiser de woning gekocht van Staate Beheer te Den Haag.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken. Verweerder heeft in de bezwaarfase nader (archief)onderzoek gedaan en is gebleken dat de bouwkundige splitsing in 2016 heeft plaatsgevonden. Eiser houdt de overtreding in stand en handelt aldus in strijd met het instandhoudingsverbod van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Daarom heeft verweerder besloten om handhavend op te treden, waardoor de zes zelfstandige woningen teruggebracht moeten worden naar één woning, waarbij verhuur van onzelfstandige woonruime (kamers) mogelijk is.
Wat vinden partijen?
4. Eiser stelt dat hij niet in staat is om binnen de gestelde termijn de bouwkundige splitsing van de woning te beëindigen. Dit komt onder andere doordat het bestreden besluit eerst digitaal niet leesbaar was, de gebruiksvergunning van 25 februari 2015 en de bijbehorende tekeningen, die aangeven naar welke situatie de woning terug moet, niet aan het bestreden besluit waren gehecht. Bovendien kunnen drie huurovereenkomsten van de wooneenheden niet vroegtijdig worden beëindigd. Eiser heeft verweerder gevraagd om verlenging van de begunstigingstermijn. Zonder nadere motivering is dit verzoek ten onrechte afgewezen. Verder voert eiser aan dat de ruimtelijke uitstraling van het gebied meer last zal ondervinden als de woning één woning is, omdat het dan zeven (studenten)kamers worden. Verweerder heeft nagelaten af te wegen of door het bestreden besluit voor omwonenden een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Eiser verzoekt dat de voorlopige voorziening wordt toegewezen en de begunstigingstermijn wordt verlengd, bij voorkeur dat geen dwangsom wordt verbeurd voordat op het beroep is beslist en de hoger beroepstermijn tegen de uitspraak van de rechtbank is verstreken.
5. Belanghebbende voert aan dat de begunstigingstermijn is bedoeld om de overtreding op te heffen en dat de hiervoor gegeven termijn redelijk is. De maatregelen die getroffen moeten worden voor de huurders komen voor risico van eiser. Verder is niet gebleken dat er al een begin is gemaakt aan het beëindigen van de bouwkundige splitsing en er is niet gemotiveerd aangegeven wanneer eiser wel in staat zou zijn om deze situatie te beëindigen. De overlast blijft nu maar voortduren. Belanghebbende stelt dan ook een groot, zelfstandig en zwaarwegend belang te hebben bij het in stand houden van het besluit.
6. Verweerder heeft gemotiveerd op de gronden gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning is gesplitst en bestaat uit zes zelfstandige woonruimten. Hiervoor is in het verleden geen vergunning verleend. Het bouwkundig splitsen van een woning zonder een vergunning is een overtreding. Namelijk een gedraging die in strijd is met bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Ook het in stand laten van wat zonder de vereiste vergunning is gebouwd of verbouwd geldt als een overtreding. Het geschil ziet op de vraag of verweerder in dit geval handhavend kan optreden om te overtreding te beëindigen of dat er bijzondere omstandigheden zijn waardoor hiervan moet worden afgezien. Als de rechtbank van oordeel is dat verweerder had kunnen opdragen tot het beëindigen van de bouwkundige splitsing, dan dient beoordeeld te worden of de gegeven begunstigingstermijn redelijk is.
Handhavend optreden
8.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] zal, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Volgens eveneens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] verzet de rechtszekerheid zich er in beginsel tegen dat het college handhavend optreedt bij een verbouwing zonder de vereiste vergunning indien de huidige eigenaar niet zelf heeft verbouwd, maar het gebouwde voor
1 april 2007 heeft verworven en de verbouwing in stand heeft gelaten. Voorwaarde hierbij is dus wel dat de huidige eigenaar het gebouwde vóór 1 april 2007 heeft verworven.
8.2
Eiser heeft de woning niet zelf verbouwd en pas na 1 april 2007 de woning verworven, namelijk in 2020. Gelet op deze jurisprudentie kon van eiser ten tijde van de verkrijging van de woning worden verlangd dat er onderzocht zou worden of voor het aanbrengen van de voorzieningen en het splitsen van de woning een vergunning nodig was en was verleend. Ter zitting is een beroep gedaan op het overgangsrecht in het bestemmingsplan, omdat ten tijde van de bouwkundige splitsing in 2016 het oude bestemmingsplan Regentesse-/Valkenboskwartier gold waarin geen splitsingsverbod was opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet leidt tot het oordeel dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden aangezien in de woning voorzieningen zijn aangebracht en een verbouwing heeft plaatsgevonden waar ook destijds een vergunning voor nodig was, waardoor artikel 3, onder d, van de Beleidsregel Bouwkundige Splitsingen van toepassing is. Nu voor de splitsing geen vergunning is verleend is verweerder in beginsel bevoegd om tegen deze illegale situatie handhavend op te reden.
8.3
Zoals hiervoor overwogen kan op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling onder bijzondere omstandigheden van verweerder worden gevergd dat niet handhavend wordt opgetreden. Zoals blijkt uit het bestreden besluit en de toelichting ter zitting namens verweerder is er geen zicht op legalisatie. Uit de afgegeven huisnummers bij besluit van
4 februari 2020 blijkt eveneens niet dat er zicht is op legalisatie. Niet alleen hoort bij de beoordeling van de huisnummers een ander toetsingskader, ook volgt uit jurisprudentie van de Afdeling [3] dat het enkel toekennen van een huisnummer niet inhoudt dat daarmee het bestemmingsplan is aangepast. Verweerder heeft in redelijkheid ook de drie huurders in de woning onvoldoende kunnen achten om zodanige onevenredigheid aan te nemen waardoor afgezien moet worden van handhaving. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 7 oktober 2020 [4] maakt dit oordeel niet anders, aangezien er in die zaak sprake was van huurders die al jaren in de gesplitste woning woonden en er bovendien inmiddels zicht was op legalisatie. In onderhavige zaak is daar geen sprake van en verlopen de huurovereenkomsten – na één jaar – in juli, september en oktober 2021. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de last op kunnen leggen de splitsing van de woning ongedaan te maken door de situatie terug te brengen naar de bouwkundige situatie van 2015.
Redelijkheid begunstigingstermijn
8.4
Met betrekking tot de gegeven termijn voor de opgelegde last is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat het niet mogelijk of haalbaar is om in deze termijn de woning terug te brengen naar de oorspronkelijke situatie. Ter zitting is namens verweerder medegedeeld dat, aangezien het bestreden besluit op 30 maart 2021 nogmaals per e-mail en op 31 maart 2021 per post is verzonden, de begunstigingstermijn pas op 30 maart 2021 is aangevangen. Dat de gebruiksvergunning uit 2015 en de bijbehorende tekeningen pas later, namelijk in april 2021, door eiser zijn ontvangen maakt niet dat eiser niet al voorbereidingen kon treffen voor de werkzaamheden, Uit het bestreden besluit blijkt al dat de woning geschikt moet worden voor kamerbewoning voor maximaal zeven personen. Ook is ter zitting medegedeeld dat namens eiser contact is gezocht met de huurders en met aannemers om de omzetting van de woning te bespreken, maar is er nog geen concrete voortgang tot het beëindigen van de bouwkundige splitsing. Ter zitting is echter ook gebleken dat eiser andere plannen heeft met de woning, namelijk het uitkopen van belanghebbende, en het verbouwen van de woning naar drie appartementen.
Nu de begunstigingstermijn de maximale termijn is die volgt uit de Richtlijn bestuursrechtelijke dwangmiddelen en eiser nog geen concrete plannen heeft op welke wijze hij uitvoering wil geven aan de last, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat eiser in zijn belangen is geschaad door de gestelde begunstigingstermijn.
Conclusie
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
10. Nu de rechtbank op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met de uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het verzoek om een voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1358, en van 5 oktober 2016. ECLI:NL:RVS:2016:2614.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1987.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2871.
4.ECLI:RBDHA:2020:10765.