ECLI:NL:RBDHA:2021:6625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
NL21.4504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser met Syrische nationaliteit. De eiser had op 13 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 17 maart 2021, verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000. Dit artikel stelt dat een aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere EU-lidstaat. In dit geval was vastgesteld dat de eiser sinds 14 februari 2020 internationale bescherming genoot in Bulgarije.

Tijdens de zitting op 9 juni 2021, waar de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen niet nakomt, en dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico zou lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat het aan de eiser was om aan te tonen dat Bulgarije niet aan zijn verplichtingen voldeed.

De rechtbank oordeelde uiteindelijk dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4504

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F. Lavell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 maart 2021 (het bestreden besluit).

De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.4505, op 9 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser en diens gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 2000 en de Syrische nationaliteit te bezitten. Op 13 februari 2021 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien is vastgesteld dat de vreemdeling internationale bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser sinds 14 februari 2020 internationale bescherming geniet in Bulgarije. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van eiser kan worden verwacht naar Bulgarije terug te kunnen keren.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat in Bulgarije sprake is van een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 4 van het Handvest [2] . Verder stelt eiser dat hij na het verkrijgen van zijn asielvergunning geen beroep kon doen op de voorzieningen en werd hij geplaatst in een gesloten opvangvoorziening. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar verschillende rapportages die dit beeld bevestigen. Gelet hierop kan niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. Verder mag verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van uitgaan dat Bulgarije haar internationale verlichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Bulgarije dit jegens hem niet doet en hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser is hierin niet geslaagd. Hij heeft namelijk verklaard dat hij na het meewerken aan zijn asielaanvraag de gesloten opvangvoorziening heeft verlaten, waarna hij direct uit Bulgarije is vertrokken. Eisers verwijzing naar “verschillende rapportages” die dit beeld van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zouden moeten bevestigen, is onvoldoende reeds nu niet duidelijk is op welke rapportages wordt gedoeld.
5. Tot slot heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Bulgarije. Het ligt immers op de weg van eiser om zijn rechten als statushouder te effectueren. [3] Niet is gebleken dat hij zich hiervoor voldoende heeft ingespannen. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij over de hiervoor genoemde omstandigheden in de opvangvoorziening niet heeft geklaagd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid vanR. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1793.