ECLI:NL:RBDHA:2021:6618

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
20_6774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en ZW-uitkering na arbeidsongeschiktheid door medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering en een ZW-uitkering. Eiseres, die voorheen werkzaam was als controleur bij HTM Personenvervoer N.V., heeft zich in 2017 ziek gemeld vanwege een longontsteking en evenwichtsproblemen. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2019, heeft het Uwv in verschillende besluiten vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een uitkering, omdat zij in staat zou zijn om bepaalde functies te vervullen en meer dan 65% van haar eerdere loon zou kunnen verdienen.

Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij nog steeds kampt met klachten die haar ongeschikt maken voor de geduide functies. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn opgesteld en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen logisch en consistent zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat eiseres niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA en de ZW.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de WIA- en ZW-uitkering door het Uwv terecht is geweest. Eiseres heeft geen nieuwe medische informatie kunnen overleggen die de eerdere beoordelingen zou ondermijnen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers).

Procesverloop

In het besluit van 21 november 2019 (primair besluit I) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 26 oktober 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 26 februari 2020 (primair besluit II) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 22 januari 2020 subsidiair per 26 februari 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 18 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1.
Eiseres, was laatstelijk werkzaam als controleur BOA-3 bij HTM Personenvervoer N.V. voor 30,73 uur per week. Op 11 oktober 2017 is zij voor dit werk uitgevallen vanwege een longontsteking en evenwichtsproblemen. Zij heeft op 26 juli 2019 een WIA-uitkering aangevraagd.
1.2.
In het kader van haar WIA-beoordeling is eiseres door een verzekeringsarts in dienst van verweerder op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts vindt het aannemelijk dat eiseres beperkt is ten aanzien van fysieke omgevingseisen en zware fysieke (piek) belastingen. De beperkingen van eiseres zijn door deze arts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 oktober 2019 (geldend vanaf 9 oktober 2019). Aan de hand van deze FML zijn door de arbeidsdeskundige de volgende voorbeeldfuncties geschikt geacht voor eiseres: conciërge, huismeester, huisbewaarder (SBC-code 261010), baliemedewerker (service en info) (SBC-code 315150) en secretarieel medewerker (SBC-code 315030). Vervolgens heeft verweerder in primair besluit I vastgesteld dat eiseres per 26 oktober 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat zij met de voorbeeldfuncties meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Eiseres is hierna in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 22 januari 2020 heeft eiseres zich vanuit de WW ziek gemeld vanwege long- en spierpijnklachten.
2.1.
In het kader van haar ziekmelding is eiseres op 26 februari 2020 door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur gezien en lichamelijk onderzocht. In het rapport van
26 februari 2020 komt de primaire verzekeringsarts op basis van eigen bevindingen, bestudering van het dossier en de vragenlijst tot de conclusie dat ondanks de nog aanwezige klachten en ervaren belemmeringen in haar dagelijks leven, eiseres in staat is per 22 januari 2020 subsidiair per 26 februari 2020 tenminste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies te kunnen uitvoeren.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens primair besluit II genomen. In dat besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 22 januari 2020 subsidiair
26 februari 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat zij arbeidsgeschikt is voor tenminste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies.
3.1.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I en II heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 16 september 2020 een rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsartsen. Daarbij concludeert de verzekeringsarts b&b dat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is te achten, omdat zij niet aan de daarvoor geldende criteria voldoet. Voorts komt de verzekeringsarts b&b tot de conclusie dat voor beide data in geding hetzelfde beeld van ziekte en klachten geldt. Volgens de verzekeringsarts b&b hebben de primaire verzekeringsartsen geen ziekten gemist en hebben zij bij het opstellen van het belastbaarheidsprofiel rekening gehouden met de beperkingen zoals die konden worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts b&b vindt dat de belastbaarheid van eiseres correct is weergegeven in de FML van 10 oktober 2019. Deze FML is zowel van toepassing per
26 oktober 2019 als per 22 januari 2020.
3.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard. Dit berust op het standpunt dat de belastbaarheid van eiseres correct is weergegeven. Verweerder handhaaft daarom primair besluit I en II. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar de rapportage van de verzekeringsarts b&b.
Standpunt van eiseres4.1 Eiseres voert in beroep – kort samengevat – aan dat zij nog steeds kampt met klachten en daarmee ongeschikt is voor de eerder geduide functies. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres medische informatie van de polikliniek Orthopedie van
4 september 2020 en van de polikliniek Radiologie van 10 oktober 2019 en van 3 juli 2020 overgelegd.
4.2
Bij de behandeling van het beroep ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat zij per 11 april 2021 in de ZW is geaccepteerd door verweerder vanwege toegenomen klachten. Er komen volgens eiseres steeds meer klachten bij. Veel liever had eiseres bij de HTM willen blijven werken, maar dat gaat niet meer vanwege alle klachten. Het wordt eiseres soms allemaal te veel. Zij is daarom inmiddels ook bij GGZ onder behandeling gekomen. Op de zitting heeft eiseres beaamd dat niet alle klachten medisch aantoonbaar zijn.
Beoordeling door de rechtbank5.1. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies per 26 oktober 2019 en voor tenminste één van de geduide functies per 22 januari 2020 juist is. Dit zijn de data in geding. Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiseres die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
5.2
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en een arbeidsdeskundige. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
5.3
Als de eiseres van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet zij uitleggen waarom zij dat vindt. Als zij het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet zij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als zij alleen haar gezondheidsklachten noemt.
5.4
Verder stelt de rechtbank voorop dat het tot de deskundigheid van de verzekeringsartsen behoort om uit het geheel van medische onderzoeksbevindingen beperkingen voor arbeid voor de betrokkene af te leiden en in de FML op te nemen, ongeacht hoe eiseres haar klachten ervaart en/of verwoordt.
Voldoen de rapporten aan de drie voorwaarden?5.5 Eiseres is door primaire verzekeringsartsen gezien en lichamelijk onderzocht. De primaire verzekeringsartsen hebben inzichtelijk gemaakt dat er geen aanleiding was om informatie bij de behandelend artsen van eiseres op te vragen, omdat zij op grond van de beschikbare medische gegevens over voldoende informatie beschikte om een besluit te kunnen nemen. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b op 10 september 2020 een videogesprek met eiseres gehad en psychisch onderzoek door middel van observatie verricht. Verder heeft hij de dossiergegevens bestudeerd en een rapport opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b navolgbaar uiteengezet dat er geen aanleiding was voor lichamelijk onderzoek omdat de primaire verzekeringsartsen allebei lichamelijk onderzoek hebben verricht. Uit het rapport blijkt dat alle klachten die eiseres heeft en ook de beschikbare stukken van haar behandelaars, zijn meegenomen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rapportages zijn inzichtelijk, bevatten geen tegenstrijdigheden en de conclusies zijn logisch.
Is de medische beoordeling juist?5.6 De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de uitkomst van het medisch onderzoek onjuist te vinden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verzekeringsarts b&b inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom er per de data in geding geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen dan de in de FML van 10 oktober 2019 weergegeven beperkingen. Er is specialistisch onderzoek verricht naar de pijnklachten, maar daar komt geen duidelijke oorzaak uit. De ervaren klachten kunnen niet geheel verklaard worden door fybromyalgie. Er is een normale longwerking en er zijn geen psychische ziekten geconstateerd. Bij het opstellen van het belastbaarheidsprofiel is rekening gehouden met de beperkingen zoals die konden worden geobjectiveerd. Er zijn voldoende preventieve beperkingen gesteld. De door eiseres in beroep overgelegde medische informatie leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze informatie was reeds bekend bij de verzekeringsarts b&b en uit die informatie komen ook geen afwijkingen naar voren, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts b&b zoals neergelegd in zijn rapport.
5.7
Eiseres heeft ter zitting invoelbaar naar voren gebracht dat zij zich machteloos en niet gehoord voelt nu zij allerlei klachten heeft waarvoor medisch geen verklaring valt te geven, maar waardoor zij zich niet in staat acht de geduide functies te verrichten. Hoewel de rechtbank dit begrijpt, is naar vaste rechtspraak slechts sprake van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA dan wel de ZW als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. In bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan laatstgenoemde eis is voldaan, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In die bijzondere gevallen wordt dan wel als (minimum) eis gesteld dat bij de medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten. [1]
Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.
Conclusie
6. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat verweerder eiseres terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering per 26 oktober 2019 en ook niet voor een ZW-uitkering per 22 januari 2020.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van 1 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3005.