ECLI:NL:RBDHA:2021:6546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL20.4510 en NL20.12501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse vreemdeling met politieke activiteiten en vervolging in Iran

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de asielaanvraag van een Iraanse vreemdeling die vreesde voor vervolging in verband met zijn politieke activiteiten. De vreemdeling, die sinds 2009 lid is van de internationale organisatie PAAD, heeft deelgenomen aan demonstraties in Iran en is gearresteerd en gemarteld. Na zijn aankomst in Nederland heeft hij asiel aangevraagd, nadat er een huiszoeking in Iran had plaatsgevonden waarbij belastende documenten zijn gevonden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de politieke overtuiging van de vreemdeling en de huiszoeking als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de politieke overtuiging niet geloofwaardig is, vooral gezien de geloofwaardige verklaringen van de vreemdeling en de documenten die zijn betrokkenheid bij PAAD onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de huiszoeking ongeloofwaardig is en dat er onvoldoende externe geloofwaardigheidsindicatoren zijn betrokken in de beoordeling. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond, met de opdracht aan de staatssecretaris om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.4510 (beroep niet tijdig beslissen) en NL20.12501 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. C.C. Westermann-Smit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Biçer).

ProcesverloopOp 19 februari 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 14 september 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (beroep met zaaknummer NL20.4510).

Bij besluit van 6 mei 2020 heeft verweerder een dwangsom van € 1.442,- aan eiser toegekend.
Bij besluit van 12 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft het beroep met nummer NL20.4510 gehandhaafd en daarnaast afzonderlijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit (zaaknummer NL20.12501).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft aan zijn asielaanvraag van 14 september 2018 ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor vervolging in verband met zijn politieke activiteiten. Hij voert daartoe aan dat hij in Iran vanaf zijn twintigste politiek actief is geweest. Eiser is vanaf 2009 lid van de internationale organisatie PAAD en stelt sinds september 2018 lid te zijn van het bestuur van die organisatie. Deze organisatie is kritisch ten aanzien van het huidige regime. Eiser stelt een politieke activist te zijn en zich in te zetten voor de vrijheid van meningsuiting in Iran. Hij heeft deelgenomen aan drie demonstraties in Teheran (tweemaal in 2009 en eenmaal in 2017/2018) waarbij hij een rol heeft gespeeld bij de organisatie. Naar aanleiding van zijn deelname aan de demonstratie op [datum .] 2009 is hij gearresteerd en gemarteld. Na drie dagen is hij vrijgelaten, omdat men niet kon bewijzen dat hij één van de organisatoren van de demonstratie was en daarnaast omdat hij een oud-speler was van het nationale [sport(er)] en trainer. Hij moest zich daarna twee keer per maand bij de inlichtingendienst melden tot begin 2018. Ook kreeg hij een uitreisverbod opgelegd. Dat is begin 2018 opgeheven. Daarnaast hebben de Iraanse autoriteiten na zijn arrestatie en marteling twee percelen grond van eiser in beslag genomen.
1.1
Eiser is op [datum] 2018 naar Nederland gereisd als toerist. Hij kon voor het eerst in tien jaar weer reizen omdat zijn meldplicht en uitreisverbod waren opgeheven. Eiser stelt de dag na zijn aankomst in Nederland dat de Iraanse inlichtingendienst een huiszoeking in Iran heeft gedaan in het huis van zijn zus, waar eiser woonde, waarbij een drietal documenten zijn gevonden waaruit blijkt dat hij tegen het regime is. Naar aanleiding hiervan stelt eiser beschuldigd te worden van een drietal zaken, te weten: deelname aan activiteiten die tot doel hebben het regime omver te werpen, propaganda tegen het regime en het samenwerken met vijandelijke staten. Daarop heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. de identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. politieke overtuiging;
3. deelname aan politieke activiteiten;
4. problemen als gevolg van deelname aan een demonstratie op [datum .] 2009 en
5. huiszoeking en het meenemen van verschillende documenten waaruit blijkt dat eiser tegen het regime is.
3. Verweerder heeft de elementen 1, 3 en 4 geloofwaardig geacht. Elementen 2 en 5 heeft verweerder ongeloofwaardig geacht omdat eiser ten aanzien van zijn politieke overtuiging algemeen heeft verklaard en zijn relaas niet getuigt van een fundamentele politieke overtuiging. Hij heeft met zijn verklaringen niet inzichtelijk gemaakt dat hij onderdeel uitmaakt van het bestuur van PAAD. Verweerder acht zijn rol binnen de organisatie vanaf 2009 zeer gering. Eerst in 2018 lijkt eiser zich meer te mengen binnen de organisatie. Eiser speelde in de demonstraties geen onderscheidende rol. Over de huiszoeking heeft hij vage verklaringen afgelegd. Nu zijn politieke overtuiging marginaal en niet fundamenteel is, behoort hij niet tot een risicogroep. Daarom mag volgens verweerder van eiser bij terugkeer enige terughoudendheid verlangd worden in het uitoefenen van politieke activiteiten om problemen te voorkomen. Er is sprake geweest van een hoge mate van willekeur bij zijn arrestatie en door zijn vrijlating en de opheffing van de meldplicht en het uitreisverbod staat eiser niet langer in de negatieve aandacht van de autoriteiten. De legale uitreis van eiser bevestigt dit. Volgens verweerder heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat Iran op de hoogte is van zijn deelname aan de demonstraties in Nederland en dat hij vanwege die deelname door de Iraanse autoriteiten wordt gezocht.
De geloofwaardigheidsbeoordeling
4. Eiser voert ten aanzien van de geloofwaardigheidsbeoordeling aan dat verweerder, gelet op zijn verklaringen en alles wat verweerder wel geloofwaardig acht, onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn politieke overtuiging ongeloofwaardig is. Daarbij voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de bij de zienswijze overgelegde bewijsstukken, zoals een verklaring van de tweede directeur van PAAD. Ter onderbouwing van zijn politieke overtuiging wijst eiser er ook nog op dat hij in het verleden contact heeft gehad met [naam 2] , leider van een monarchistische beweging, die sinds eind juli 2020 gevangen zit in Iran. Met deze man heeft hij op 8 februari 2020 nog e-mailcontact gehad. Ook verwijst eiser naar een nieuwsbericht van de New York Times van 1 augustus 2020. Eiser vreest dat de contacten van [naam 2] in handen zijn van de Iraanse autoriteiten. Dit betekent dat eiser, indien hij word teruggestuurd naar Iran, het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM [1] .
4.1
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat het aan eiser, als aanvrager, is om zijn relaas aannemelijk te maken. Zoals blijkt uit de Werkinstructie 2014/10, wordt de asielaanvraag beoordeeld, enerzijds, aan de hand van de verklaringen van de asielzoeker en de eventuele door hem overgelegde documenten (interne geloofwaardigheidsindicatoren) en, anderzijds, aan de hand van externe geloofwaardigheidsindicatoren. Hierbij wordt onderzocht of de door de asielzoeker verstrekte informatie consistent is met informatie van getuigen dan wel met beschikbare informatie uit objectieve bronnen, zoals landeninformatie en ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, documentonderzoek en taalanalyses.
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser vanaf 2009 met PAAD samenwerkte en dat hij na 2018 actief lid is geworden van die organisatie. Verweerder acht verder geloofwaardig dat hij heeft deelgenomen aan politieke activiteiten in Iran, zoals zijn deelname aan de twee demonstraties in 2009 en een demonstratie in 2017/2018 en dat hij naar aanleiding van zijn deelname aan de demonstratie op [datum .] 2009 is gearresteerd, drie dagen heeft vastgezeten en is gemarteld. Verder acht verweerder geloofwaardig dat hem daarna voor de duur van tien jaar een maandelijkse meldplicht en een uitreisverbod is opgelegd, dat er stukken grond van hem in beslag zijn genomen en dat hij sinds 2009 artikelen schreef. Ook is niet in geschil dat hij een nationale [sport(er)] is geweest.
4.3
Nu verweerder het voorgaande geloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder zijn standpunt dat eisers politieke overtuiging ongeloofwaardig is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser zijn politieke overtuiging ook heeft onderbouwd met stukken, zoals een certificaat van PAAD, een e-mailbericht van de tweede directeur van PAAD ( [naam 3] ) van 9 juni 2020 waarin deze verklaart dat eiser sinds 2009 actief is bij PAAD, dat hij workshops organiseert en politieke en culturele artikelen schrijft en dat hij bij terugkeer een risico loopt te worden gedood. Daarnaast heeft eiser een e-mailcontact met [naam 2] overgelegd. Het standpunt van verweerder dat eiser vaag en algemeen zou hebben verklaard over waarom het juist voor hem belangrijk is om zich politiek in te zetten, dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij sinds 2018 bestuurslid is van PAAD en dat hij geen onderscheidende rol zou hebben gespeeld bij de demonstraties, acht de rechtbank, gelet op de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser, onvoldoende voor de algemene conclusie dat bij eiser geen sprake is van een politieke overtuiging. Ook de omstandigheid dat hij artikelen niet op eigen naam schreef, acht de rechtbank onvoldoende. Eiser heeft hier immers een verklaring voor gegeven, namelijk de mogelijke risico’s die hij zou lopen als bekend werd dat hij de artikelen schreef, mede gelet op het feit dat hij al onder de verhoogde aandacht stond bij de Inlichtingendienst. Verweerder heeft ook onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het in dit geval zo belangrijk is dat eiser een onderscheidende rol binnen de organisatie en tijdens de demonstraties moet hebben gehad. Niet is immers in geschil dat eiser, door zijn betrokkenheid bij de demonstraties, problemen heeft ondervonden. Ook acht de rechtbank in dit verband van belang dat verweerder niet is ingegaan op het e-mailbericht van de tweede directeur van PAAD waarin deze eisers activiteiten sinds 2009 benoemt en aangeeft dat hij een risico loopt bij terugkeer.
5. Eiser voert over de huiszoeking aan dat hij hierover niet summier en vaag heeft verklaard. Verweerder kan niet van eiser verwachten dat hij in de tijd dat hij in Nederland was, op de hoogte moet zijn van alle details van de huiszoeking. Verweerder heeft ten onrechte de huiszoeking ongeloofwaardig geacht omdat de aanleiding daarvoor niet in geschil is en de huiszoeking niet is beoordeeld in samenhang met alles wat wel geloofwaardig is geacht. Dat zijn huis is doorzocht nadat duidelijk werd dat eiser in het buitenland was, is bovendien plausibel nu de aandacht van de autoriteiten op eiser gericht was. Nu verweerder ook geloofwaardig acht dat hij vanaf 2009 artikelen schreef, is ook aannemelijk dat tijdens de huiszoeking documenten zijn aangetroffen waaruit blijkt dat eiser sympathiseert met bewegingen die zich tegen het Iraanse regime verzetten. Ten aanzien van de beschuldigingen jegens hem, verwijst eiser naar een verklaring van [naam 4] waaruit blijkt dat diens vader een foto heeft gemaakt van de dagvaarding. Ook heeft eiser de foto van de dagvaarding overgelegd waaruit blijkt dat hij beschuldigd wordt van deelname aan activiteiten die tot doel hebben het regime omver te werpen, propaganda te maken tegen het regime en samen te werken met vijandelijke staten.
5.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder niet langer tegenwerpt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de aanleiding van het huiszoeking. Gelet hierop, in samenhang bezien met alle omstandigheden die verweerder wel geloofwaardig acht, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de huiszoeking ongeloofwaardig is. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet in geschil is dat eiser zich op het moment van de huiszoeking in Nederland bevond en hij de informatie over de huiszoeking uit de derde hand (zijn zus en vriend [naam 4] ) heeft gekregen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat en waarom in het geval van eiser bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde huiszoeking niet het voordeel van de twijfel kan worden gegeven, gelet op artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn (geïmplementeerd in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 en uitgewerkt in paragraaf 3.2 van WI 2014/10). Nu verweerder niet duidelijk heeft gemaakt hoe de tegenwerpingen over de huiszoeking zich verhouden tot de geloofwaardig geachte problemen van eiser in het verleden, behoefde dit punt aandacht. De stelling van verweerder dat eiser niet langer in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten stond omdat het uitreisverbod en de meldplicht waren opgeheven, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende omdat daarvan ten tijde van de huiszoeking nog maar zes maanden sprake was. Geloofwaardig is daarnaast dat eiser betrokken is bij de organisatie PAAD en artikelen schreef. De enkele tegenwerping van verweerder dat eiser vaag heeft verklaard over de huiszoeking en de manier waarop hij achter de beschuldigingen is gekomen, kan naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere deugdelijke motivering niet volstaan.
6. Gezien het voorgaande heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd hoe de geloofwaardig geachte elementen van eiser zich verhouden tot de ongeloofwaardig geachte elementen. De rechtbank acht daarbij van belang dat het hier gaat om een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden betrokken en in onderlinge samenhang moeten worden gewogen. Omdat de elementen 2 en 5 doorwerken in verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van het asielrelaas als geheel, dient verweerder een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling te maken waarbij ook alle door eiser in beroep overgelegde stukken dienen te worden betrokken. Het bestreden besluit is dus onvoldoende gemotiveerd en het beroep is reeds daarom gegrond.
Risico bij terugkeer
7. Eiser voert verder aan dat hij vanwege zijn deelname aan de demonstraties in Nederland tegen het Iraanse regime een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser verwijst hierbij naar foto's en beeldmateriaal (filmpje op YouTube) die al in de zienswijze zijn ingebracht. Verweerder heeft daarop onvoldoende gereageerd. Eiser staat in de verhoogde aandacht van de Iraanse autoriteiten. Daarbij speelt ook dat hij een bekende [sport(er)] op nationaal niveau is geweest en zijn deelname aan demonstraties in Nederland mogelijk eerder opgemerkt wordt. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar het Algemeen ambtsbericht Iran waaruit volgt dat personen die een verhoogd risicoprofiel hadden, met name vanwege politieke activiteiten, bij terugkeer een groter risico lopen om in de aandacht van de Iraanse autoriteiten te komen.
7.1
In het Algemeen ambtsbericht Iran van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 22 maart 2019 is onder meer het navolgende overwogen:
“Het Australische ministerie van Buitenlandse Zaken schrijft in haar ambtsbericht van juni 2018 het volgende. Volgens internationale waarnemers schenken de Iraanse autoriteiten weinig aandacht aan terugkerende asielzoekers. Evenmin hebben zij veel aandacht voor wat de asielzoekers in het buitenland hebben gezegd, gedaan of op internet hebben gezet. Echter, personen die al een verhoogd risicoprofiel hadden, met name vanwege politieke activiteiten, lopen bij terugkeer een groter risico om in de aandacht van de Iraanse autoriteiten te komen. [2]
7.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in zijn beoordeling van eisers asielrelaas ten onrechte geen relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren heeft betrokken. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [3] en de Werkinstructie 2014/10 had verweerder de geloofwaardig en ongeloofwaardig geachte elementen in zijn asielrelaas dienen te relateren aan zulke geloofwaardigheidsindicatoren, zoals de hierboven door eiser aangedragen paragraaf in het Algemeen ambtsbericht Iran of andere bij hem bekende bronnen over Iran en/of aan zijn ervaring met vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020 [4] . Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in geschil is dat eiser in het verleden reeds is blootgesteld aan arrestatie, detentie en marteling en verweerder ter zitting zijn standpunt heeft laten vallen dat de demonstaties in Nederland een algemeen karakter hebben. Verweerder heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd in hoeverre de geloofwaardig geachte problemen van eiser in Iran en de omstandigheid dat hij een bekende nationale [sport(er)] is geweest en zijn betrokkenheid bij PAAD, van belang kunnen zijn bij de vraag of eiser vanwege de demonstraties in Nederland bij terugkeer een groter risico loopt om in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten te komen. Daarbij merkt de rechtbank op dat het ambtsbericht spreekt over ‘politieke activiteiten’ en niet over ‘fundamentele politieke activiteiten’.
7.3
Nu verweerder de interne geloofwaardigheidsindicatoren onvoldoende in samenhang heeft bezien met de externe geloofwaardigheidsindicatoren, bevat het bestreden besluit ook op dit punt een motiveringsgebrek.
Conclusie in NL20.4510
8. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gelet op de overwegingen 4.3, 5.1 en 7.2 gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb [5] . De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank ziet, gelet op de grond voor vernietiging, geen mogelijkheid voor finale geschilbeslechting. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Conclusie ten aanzien van het niet tijdig beslissen
9. Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan in een situatie waarin alsnog een besluit is genomen, het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond worden verklaard als eiser daar belang bij heeft. Een dergelijk belang is niet gesteld, noch gebleken, zodat het procesbelang aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te ontvallen. De rechtbank verklaart daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet wel aanleiding voor een proceskostenveroordeling in het beroep tegen het niet tijdig beslissen omdat verweerder heeft erkend dat hij te laat is geweest met beslissen en pas heeft beslist nadat eiser beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit had ingesteld.
Conclusie in NL20.12501
10. Gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb was het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in dit geval ook gericht tegen het alsnog genomen bestreden besluit en had eiser daartegen niet afzonderlijk beroep hoeven instellen. Eiser heeft dat afzonderlijke beroep niet willen intrekken. Nu eiser daarbij geen belang heeft, verklaart de rechtbank ook dat beroep daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling in deze zaak bestaat geen aanleiding.
Proceskosten
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in NL20.4510. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt en wegingsfactor van 0,5 voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, waarde per punt van € 534,-). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

In zaak NL20.4510
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.335,-.
In zaak NL20.12501
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
binnen één weekna de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Algemeen Ambtsbericht Iran van 22 maart 2019, p. 15.
3.Onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1499) en 14 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2216).
5.Algemene wet bestuursrecht.