ECLI:NL:RBDHA:2021:6507

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6113 en 20_5726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen tot wijziging verblijfsdoel en verlenging verblijfsvergunning in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser, die zijn aanvragen tot wijziging van zijn verblijfsdoel naar 'arbeid in loondienst' en tot verlenging van zijn verblijfsvergunning met het doel 'studie' had ingediend. Eiser, geboren in 1991 en van Indiase nationaliteit, had een verblijfsvergunning voor studie die liep tot 1 december 2019. Hij diende op 14 november 2019 een aanvraag in om zijn verblijfsdoel te wijzigen naar arbeid in loondienst, maar deze aanvraag werd op 4 februari 2020 afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 24 juli 2020. Daarnaast diende hij op 18 februari 2020 een aanvraag in voor verlenging van zijn verblijfsvergunning voor studie, welke op 7 april 2020 werd afgewezen. Ook hiertegen maakte hij bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank behandelde beide zaken samen op 10 mei 2021. Eiser voerde aan dat het UWV verkeerd had geadviseerd en dat hij door dit advies in een moeilijke positie was gekomen. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had aangetoond dat het UWV advies zorgvuldig was en dat eiser geen ander deskundigenadvies had overgelegd om het UWV-advies te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was en dat het beroep van eiser ongegrond was. De rechtbank verklaarde ook het bezwaar van eiser tegen het tweede besluit niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6113 en 20/5726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.L. Hofdijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Nijnatten)

Procesverloop

In het besluit van 4 februari 2020 (primair besluit I) is de aanvraag van eiser tot het wijzigen van het verblijfsdoel naar ‘arbeid in loondienst’ afgewezen. Ook is de geldigheidsduur van zijn verleende verblijfsvergunning in het kader van zijn studie niet verlengd.
Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 24 juli 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank onder zaaknummer 20/6113.
In het besluit van 7 april 2020 (primair besluit II) is de aanvraag van eiser voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning met het doel ‘studie’ afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 18 juni 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank onder zaaknummer 20/5726.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De zaken zijn samen behandeld op de zitting van 10 mei 2021 via een Skype-videoverbinding. Eiser is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Indiase nationaliteit. Hij was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’ van 1 september 2014 tot en met 1 december 2019’. Op 14 november 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van zijn verblijfsvergunning, namelijk naar de beperking ‘arbeid in loondienst’. De aanvraag is ingediend voor het verrichten van arbeid in de functie van ‘research scientist’ bij [B.V.] (referent). Deze aanvraag is op 4 februari 2020 afgewezen.
Op 18 februari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning met het doel ‘studie’. Deze aanvraag is op
7 april 2020 afgewezen.
De afwijzing van de aanvraag voor het wijzigen van het verblijfsdoel naar ‘arbeid in loondienst’ (20/6113)
2. Verweerder heeft in het besluit van 4 februari 2020 de aanvraag afgewezen. Hierbij heeft hij verwezen naar het individueel advies van het UWV. Op 31 januari 2020 heeft het UWV negatief geadviseerd op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Daarnaast heeft verweerder besloten om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’ niet te verlengen.
In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd.
3. In beroep voert eiser aan dat het advies van het UWV ziet op een abusievelijk aangevraagde gecombineerde verblijfsvergunning/tewerkstellingsvergunning. Deze vergunning is afgewezen omdat eiser nog niet was afgestudeerd. Indien hij toen wel het advies had gekregen om als zzp’er naast zijn studie dit werk te doen, was er geen separate aanvraag nodig geweest. Er is door Coval Energy verkeerd geadviseerd en daardoor dreigt de verblijfsvergunning van eiser verloren te gaan. De universiteit heeft er geen bezwaar tegen dat eiser tijdens de procedure doorstudeert.
4. Op grond van artikel 3.31, eerste lid, van het Vb 2000 – voor zover van belang – kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ worden verleend indien geen afwijzingsgrond van toepassing is uit artikel 8 van de Wav.
5. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wav – voor zover van belang – weigert Onze Minister van Veiligheid en Justitie een gecombineerde vergunning:
a. indien voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt aanwezig is;
b. indien het een arbeidsplaats betreft waarvan de beschikbaarheid niet ten minste vijf weken voor het indienen van de aanvraag aan het UWV is gemeld;
c. indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd
de arbeidsplaats door prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt te vervullen;
indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in de betreffende bedrijfstak gebruikelijk is.
6. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wav – voor zover van belang – kan onze Minister van Veiligheid en Justitie een gecombineerde vergunning weigeren:
c) ingevolge het niet in acht nemen van een beperking waaronder een eerdere vergunning is verleend of wegens het niet naleven van een daaraan verbonden voorschrift.
7. Een advies van het UWV over de vraag of er prioriteitgenietend aanbod aanwezig is ter vervulling van de functie die door een vreemdeling wordt uitgevoerd, is een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van diens bevoegdheden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) moet verweerder, als hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is (de vergewisplicht). Als verweerder hieraan heeft voldaan, kan een vreemdeling de uitkomst van een dergelijk advies alleen succesvol bestrijden door overlegging van een andersluidend deskundigenadvies. [1]
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er voldoende blijk van gegeven dat hij zich ervan heeft vergewist dat het onderzoek van het UWV op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiser heeft het advies van het UWV niet bestreden. Eiser heeft ook geen andersluidend deskundigenadvies overgelegd, maar heeft zich beperkt tot het geven van zijn eigen visie op het advies. Verweerder heeft het advies dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen. Dat eiser verkeerd zou zijn geadviseerd over de aan te vragen verblijfsvergunning en zijn eerder verleende verblijfsvergunning daardoor mogelijk verloren gaat, kan, hoe spijtig dat voor eiser ook zou zijn, niet tot een ander oordeel leiden over de juistheid van het bestreden besluit.
9. Het beroep van eiser tegen bestreden besluit I is ongegrond.
De afwijzing van de verlenging van de verblijfsvergunning met het doel ‘studie’ (20/5726)
10. Verweerder heeft bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van vier weken is ingediend en er geen goede reden was voor de termijnoverschrijding.
11. Het primaire besluit bevat een rechtsmiddelenverwijzing waarin is vermeld dat eiser binnen vier weken bezwaar kan maken bij verweerder. Nu verweerder het primaire besluit op 8 april 2020 naar referent heeft verzonden, had eiser de mogelijkheid om tot
6 mei 2020 bezwaar te maken. Verweerder heeft het bezwaar van eiser echter pas op
11 mei 2020 ontvangen. Dat is buiten de termijn.
12. Als reden voor het te laat maken van bezwaar heeft eiser aangevoerd aan dat hij de laatste jaren veel psychische problemen heeft gehad en dat zijn mentale gezondheid erg achteruit is gegaan. Dit was ook rond de periode maart / april 2020 vanwege covid-19. In beroep heeft eiser niets aangevoerd over een verschoonbare reden. Hij merkt enkel op dat hij bijna is afgestudeerd waarna hij volgens de richtlijnen van verweerder zonder tewerkstellingsvergunning bij referent aan de slag kan.
13. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat het bezwaar te laat is ontvangen door verweerder. Ook is niet gebleken dat vanwege zijn psychische gesteldheid het niet mogelijk was voor eiser om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Hoewel het invoelbaar is dat eiser een moeilijke periode achter de rug heeft, maakt dit niet dat het te laat indienen van het bezwaar eiser niet is toe te rekenen.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen bestreden besluit II is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie

15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S.J. van Kooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 27 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2659, en 21 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:575.