ECLI:NL:RBDHA:2021:6332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
09/120022.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en roekeloosheid onder invloed van alcohol en MDMA

Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 19 april 2020 in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1972, reed onder invloed van alcohol en MDMA en veroorzaakte een ongeval waarbij een inzittende, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door met een te hoge snelheid te rijden en een rood verkeerslicht te negeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de verkeersregels heeft geschonden, wat leidde tot het ongeval. De verdachte verklaarde dat hij te hard had gereden omdat hij 'opgefokt' was en dat hij eerder die week drugs had gebruikt. De rechtbank heeft de schuld van de verdachte als roekeloos gekwalificeerd, wat de zwaarste vorm van schuld is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de bloedafname niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft plaatsgevonden, maar dat dit geen gevolgen had voor de bewijsvoering omdat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 4 jaar, waarvan 2 jaar voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen auto verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/120022-20
Datum uitspraak: 21 juni 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 oktober 2020 (regie) en 7 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. van Stratum naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na
wijzigingvan de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 juni 2021 – ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 19 april 2020 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg(en), (de Schenkkade en/of de oprit van de A 12 ), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt heeft gehandeld,
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed was van alcohol en/of MDMA en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar met een gelet op de situatie ter plaatse te hoge snelheid gereden en/of (vervolgens)
- hij heeft een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en/of (vervolgens)
- hij heeft zijn motorrijtuig niet voldoende onder controle gehad ten gevolge waarvan hij tegen een vangrail is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond in het aangezicht en/of een botbreuk van een borstwervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste,
tweede of vijfdelid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2020 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg(en), de Schenkkade en/of de oprit van de A 12, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door onder invloed van alcohol en/of MDMA met (veel) te hoge snelheid te rijden en/of een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lchamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2020 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg (en), de Schenkkade en/of de oprit van de A 12, als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij alcohol had genuttigd en/of MDMA had gebruikt en/of (vervolgens)
- hij heeft met een gelet op de situatie ter plaatse te hoge snelheid gereden en/of (vervolgens)
- hij heeft een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en/of (vervolgens)
- hij heeft zijn motorrijtuig niet voldoende onder controle gehad ten gevolge
waarvan hij tegen een vagrail is gebotst, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen te weten een wond in het aangezicht en/of een botbreuk van een borstwervel,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 19 april 2020 te 's-Gravenhage een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof en/of alcohol als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten
MDMA terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of alcohol gehalte 42 microgram per liter MDMA en/of 1,21 alcohol per milliliter bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die aangewezen stoffen en/of alcohol afzonderlijk vermelde grenswaarde;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 april 2020 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In deze zaak gaat het om het verkeersgedrag van de verdachte als bestuurder van een personenauto op 19 april 2020. De officier van justitie heeft dit gedrag op verschillende manieren aan de verdachte ten laste gelegd. De rechtbank zal eerst vaststellen welk verkeersgedrag kan worden bewezen en daarna ingaan op de vraag hoe dit gedrag juridisch moet worden geduid.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten. De gedragingen van de verdachte vallen naar het oordeel van de officier van justitie tevens onder artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), en gelet op de aard en ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval kan worden vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen voor de onder 1 primair ten laste gelegde bestanddelen ‘roekeloos’ en ‘zwaar lichamelijk letsel’. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de strikte waarborgen rondom het bloedonderzoek niet zijn nageleefd en er daarom bewijsuitsluiting dan wel een passende strafkorting zou moeten volgen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de bloedafname niet binnen 90 minuten na staandehouding heeft plaatsgevonden, dat het bloedmonster niet met voldoende spoed is onderzocht en dat de uitslag van het bloedonderzoek niet tijdig is opgestuurd naar de politie.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De bewijsmiddelen
Ongeval
Op zondag 19 april 2020 reed een personenauto (een Opel Astra voorzien van het kenteken [kenteken] ) [2] in Den Haag over de Schenkkade, komende uit de richting van het Schenkviaduct en gaande in de richting van de Utrechtsebaan. De personenauto reed op de linker voorsorteerstrook, gezien vanuit zijn rijrichting, bedoeld voor rechtsafslaand verkeer. Op de Utrechtsebaan (toerit naar de A12) kwam de personenauto in confrontatie met een betonwand die gesitueerd was aan de linkerzijde van de rijbaan, gezien vanuit de rijrichting van de personenauto. [3] Aannemelijk is dat de passagier op de achterbank, naar de rechtbank begrijpt [slachtoffer] , door het niet dragen van de gordel en de confrontatie van de auto met de betonwand, tegen de achterzijde van de stoel van de bestuurderspositie en de daarnaast gepositioneerde B-stijl is geslingerd. [4] [slachtoffer] heeft een stabiele botbreuk van de eerste borstwervel en een wond in haar aangezicht opgelopen. De verwachting was dat de botbreuk restloos zou genezen binnen 1-3 maanden. De wond in haar aangezicht moest worden gehecht en zou naar verwachting een blijvend litteken achterlaten. [5]
De verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder van de personenauto was, dat hij te hard heeft gereden omdat hij opgefokt was, en dat hij de macht over het stuur heeft verloren. Tevens heeft hij verklaard dat hij de vrijdag voorafgaand aan het ongeval drugs had gebruikt en dat hij op zondag, naar de rechtbank begrijpt de dag van het ongeval, vier wijntjes had gedronken. [6]
Ter zitting zijn beelden van bewakingscamera’s getoond waarop het ongeval en de momenten daaraan voorafgaand zijn te zien. De rechtbank heeft daarop waargenomen dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval twee aan weerszijden van de rijbaan gepositioneerde, voor zijn rijrichting bestemde rood licht uitstralende verkeerslichten heeft genegeerd. Er waren geen obstakels die het zicht op die verkeerslichten zouden kunnen belemmeren. Op het moment dat de verdachte door rood reed, reed een auto het kruispunt op, komende uit een kruisende rijrichting. [7]
Ter plaatse heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Uit dit onderzoek blijkt dat de aangetroffen bandensporen kenmerken vertoonden van een band die de ingezette voertuigbeweging niet kon volgen, waarschijnlijk omdat er onvoldoende hechting was tussen de band en het wegdek om een gecontroleerde voertuigbeweging mogelijk te maken. Volgens de onderzoekers was dit vermoedelijk te wijten aan een (te) hoge naderingssnelheid van de personenauto om de bochtstraal van de rijbaan te volgen. [8] Uit analyse van de logbestanden van de verkeersregelinstallatie bleek dat de personenauto het kruispunt was genaderd met een indicatieve gemiddelde snelheid tussen de 70 km/uur en 99 km/uur, terwijl 50 km/uur was toegestaan. [9] De beschikbare camerabeelden zijn door de politie geanalyseerd en op basis van die analyse volgt een schatting van een indicatieve gemiddelde snelheid van de personenauto vlak voor de botsing van 86 tot 101 km/uur. [10]
Ten tijde van het ongeval was de auto rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonde deze geen gebreken of bijzonderheden. [11] Er waren geen bijzonderheden wat betreft weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie en geen objecten die het zicht in de rijrichting van het voertuig hebben gehinderd. [12]
Bloedonderzoek
Nadat de verdachte daartoe toestemming had verleend, heeft een GGD-arts op 19 april 2020 om 23:10 uur, in tegenwoordigheid van een opsporingsambtenaar, bloed van de verdachte afgenomen. [13] De verdachte is gewezen op zijn recht op tegenonderzoek. [14] Het bloedblok, voorzien van de SIN- [nummer] en [nummer] , is de volgende dag opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Het NFI heeft het bloedblok ontvangen op 22 april 2020. [15] De onderzoeker van het NFI heeft in het rapport van 4 mei 2020 geconcludeerd dat in het bloed voorzien van SIN- [nummer] 1,21 milligram ethanol per milliliter bloed en 42 microgram MDMA per liter bloed is aangetroffen. De hoeveelheid MDMA is boven de grenswaarde bij combinatiegebruik en de hoeveelheid ethanol is boven de grenswaarde zowel bij combinatiegebruik als bij enkelvoudig middelengebruik. [16] De politie heeft het rapport van het NFI ontvangen op 4 mei 2020. [17] Bij brief van 30 juni 2020 is de verdachte door de politie in kennis gesteld van de uitkomst van het onderzoek van het NFI en (nogmaals) van het recht op tegenonderzoek. [18]
3.4.2
Is het bloedonderzoek uitgevoerd met inachtneming van het stelsel van strikte waarborgen?
Van bloedonderzoek in de zin van de wet is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omringd. Zijn die waarborgen niet nageleefd, dan leidt dat ertoe dat het resultaat van het verrichte onderzoek niet voor het bewijs mag worden gebruikt. Er is dan immers geen sprake van een onderzoek in de zin van de wet. Dit wordt het “stelsel van strikte waarborgen” genoemd. Niet elk voorschrift in wet- en regelgeving waaraan bloedonderzoek is gebonden behoort tot het stelsel van strikte waarborgen. Het gaat om voorschriften die ertoe strekken de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat te waarborgen, waaronder begrepen het recht op een tegenonderzoek. [19] Indien een voorschrift niet valt onder het stelsel van strikte waarborgen kan, in geval van schending van dit voorschrift, worden getoetst aan artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In deze zaak zijn met name de volgende voorschriften van belang.
Ingevolge artikel 12, derde lid, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van deze termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit zorgt de opsporingsambtenaar ervoor dat de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij het laboratorium.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het Besluit verricht de onderzoeker het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes. Ingevolge het vijfde lid stuurt de onderzoeker het verslag zo spoedig mogelijk na het verrichten van het bloedonderzoek aan de opdrachtgever van het bloedonderzoek.
Ingevolge artikel 17 van het Besluit stelt de opsporingsambtenaar de verdachte binnen een week na ontvangst van het onderzoeksverslag schriftelijk in kennis van het recht op tegenonderzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank strekken de hiervoor weergegeven voorschriften in de artikelen 13, 16 en 17 van het Besluit ertoe de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat, daaronder begrepen het recht op een tegenonderzoek, te waarborgen en behoren zij dus tot het stelsel van strikte waarborgen. Dit is anders voor het voorschrift in artikel 12, derde lid, van het Besluit. [20]
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat het bloedmonster niet binnen anderhalf uur na het eerste contact van de politie met de verdachte is afgenomen. Als reden hiervoor is in het proces-verbaal vermeld: “er waren geen collega's beschikbaar”. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet gelden als een bijzondere omstandigheid die overschrijding van de termijn rechtvaardigt. Het voorschrift ingevolge artikel 12, derde lid, van het Besluit is dus geschonden en daarmee is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank zal daaraan echter geen gevolgen verbinden, maar volstaan met de constatering daarvan. Niet is gebleken dat de verdachte enig nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim. Door de te late bloedafname is hij niet onnodig lang van zijn vrijheid beroofd, want de bloedafname heeft plaatsgevonden in het ziekenhuis waar de verdachte op dat moment werd verzorgd.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk zijn bezorgd bij het NFI, dat de onderzoeker het bloedonderzoek binnen twee weken heeft verricht, en dat hij het rapport zo spoedig mogelijk aan de politie heeft gestuurd. In zoverre is dus geen sprake van schending van enig voorschrift. Het voorschrift ingevolge artikel 17 van het Besluit is wel geschonden. De verdachte is immers niet binnen een week na ontvangst van het onderzoeksverslag door de politie schriftelijk in kennis gesteld van het recht op een tegenonderzoek.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wat daarvan het gevolg moet zijn. Bij de beantwoording stelt de rechtbank voorop dat ook als een geschonden voorschrift behoort tot het stelsel van strikte waarborgen, onder omstandigheden toch kan worden gesproken van een onderzoek in de zin van de wet. Die omstandigheden doen zich met name voor indien toch verwezenlijkt is hetgeen het geschonden voorschrift bedoelt te waarborgen. Als in het concrete geval recht is gedaan aan het belang van het geschonden voorschrift, mag worden aangenomen dat het onderzoek is uitgevoerd met inachtneming van het stelsel van strikte waarborgen. [21]
Het belang van het in deze zaak geschonden voorschrift is dat de verdachte zijn recht op een tegenonderzoek kan effectueren. De verdachte is ten tijde van het afnemen van het bloedmonster reeds een eerste keer in kennis gesteld van dat recht. Vervolgens is hij daar bij brief van 30 juni 2020, ruim acht weken na ontvangst van het onderzoeksrapport door de politie, een tweede keer op gewezen. De bewaartermijn van het bloedmonster is een half jaar na de datum van dagtekening van het rapport. [22] Van die termijn resteerden op 30 juni 2020 nog zo’n vier maanden. Dat betekent dat de verdachte nog ruimschoots de mogelijkheid had om een tegenonderzoek te laten verrichten en zijn verdediging in een vroegtijdig stadium voor te bereiden, in aanmerking genomen dat hij pas op 25 september 2020 is gedagvaard voor de eerste (regie)zitting in deze zaak. De rechtbank concludeert dan ook dat recht is gedaan aan het belang van het geschonden voorschrift, zodat het onderzoek is uitgevoerd met inachtneming van het stelsel van strikte waarborgen. Voor uitsluiting van het onderzoeksresultaat van het bewijs bestaat geen aanleiding.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank over feit 2 primair (artikel 8 WVW)
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen af dat de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van alcohol en MDMA. Het NFI heeft immers geconcludeerd dat in het bloed van de verdachte, afgenomen kort na het ongeval, 1,21 milligram ethanol per milliliter bloed en 42 microgram MDMA per liter bloed is aangetroffen. De verdachte heeft ook verklaard vier wijntjes te hebben gedronken voorafgaand aan het ongeval en de vrijdag voorafgaand aan het ongeval drugs te hebben gebruikt. De aangetroffen hoeveelheden MDMA en ethanol zijn hoger dan de toegestane grenswaarden voor combinatiegebruik van middelen.
De rechtbank acht daarmee het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4.4
Het oordeel van de rechtbank over feit 1 primair (artikel 6 WVW)
Feitelijke toedracht
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft na gebruik van alcohol en MDMA een personenauto bestuurd. Hij heeft een rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en met een snelheid van ten minste 70 km/uur, waar 50 km/uur was toegestaan, een bocht ingestuurd. Hij heeft vervolgens de controle over zijn voertuig verloren, is uit de bocht gevlogen en in botsing gekomen met een betonwand. Inzittende [slachtoffer] heeft daarbij onder meer een verwonding in haar gezicht opgelopen, met een blijvend litteken tot gevolg.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank merkt het litteken aan als zwaar lichamelijk letsel, omdat het blijvend van aard is en zich op een zeer zichtbare plek bevindt.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden en niet is gestopt voor het rode verkeerslicht, is hij met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid de bocht ingereden. Dat had tot gevolg dat hij in de bocht geen gecontroleerde voertuigbeweging kon maken, hij uit de bocht is gevlogen en tegen de betonwand is gebotst. Aannemelijk is dat de mate van alcoholintoxicatie daaraan heeft bijgedragen. Naar algemeen bekend is, vermindert alcohol immers het inschattings- en reactievermogen.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten [23] heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid
in elk gevalsprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid. Ambtshalve overweegt de rechtbank dat dit niet betekent dat de bestanddelen van artikel 5a WVW in het primair ten laste gelegde feit hadden moeten worden verwerkt, bijvoorbeeld in een cumulatieve/alternatieve tenlastelegging. Hoewel daarvoor in de geschiedenis van de totstandkoming van de wet aanknopingspunten zijn te vinden, [24] dwingt de tekst van artikel 175, tweede lid, WVW daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet. Daarnaast staat in de tenlastelegging dat de daarin gebruikte termen, voor zover daaraan in de WVW betekenis is gegeven, worden geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd. In artikel 175, tweede lid, WVW is betekenis gegeven aan roekeloosheid, zodat die term moet worden geacht in die betekenis te zijn gebezigd.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en door rood is gereden. Beide gedragingen zijn in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. De verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Een dergelijke omstandigheid is ook – op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW – de mate waarin de verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
In deze zaak gaat het om het schenden van twee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, waarbij sprake was van een aanzienlijke snelheidsoverschrijding, terwijl de verdachte zijn auto heeft bestuurd na gebruik van aanzienlijk meer alcohol dan toegestaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
De rechtbank laat het gebruik van MDMA hier buiten beschouwing. Gezien de geringe mate van overschrijding van de grenswaarde draagt dit in dit geval niet bij tot het oordeel dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Het opzet kan in dit geval bovendien worden afgeleid uit de verklaring van de verdachte. Hij heeft immers verklaard dat hij te hard heeft gereden omdat hij opgefokt was. Daarin ligt een bewuste keuze besloten. Wat betreft het door rood licht rijden, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft waargenomen op de camerabeelden, namelijk dat de verdachte met hoge snelheid komt afrijden op twee, voor hem duidelijk zichtbare, rood licht uitstralende verkeerslichten, en vervolgens doorrijdt. Bij gebreke van een (andersluidende) verklaring van de verdachte, leidt de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van die gedragingen af dat de verdachte opzettelijk door rood is gereden. Ook voor het besturen van een personenauto na gebruik van alcohol, geldt dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) Gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat de verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is de rechtbank uit de camerabeelden gebleken dat een andere auto, komende uit een de verdachte kruisende rijrichting, het kruispunt opreed juist toen de verdachte daar door rood reed. Een mogelijk fatale aanrijding of een aanrijding waarbij ook anderen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen, was bepaald niet denkbeeldig geweest.
Dat betekent dat het verkeersgedrag van de verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 19 april 2020 te 's-Gravenhage, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Schenkkade en de oprit van de A12, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, als volgt
te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed was van alcohol en
- hij heeft aldaar met een gelet op de situatie ter plaatse te hoge snelheid gereden en
- hij heeft een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht genegeerd en
- hij heeft zijn motorrijtuig niet voldoende onder controle gehad ten gevolge waarvan hij tegen een vangrail is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond in het aangezicht, werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 19 april 2020 te 's-Gravenhage een voertuig, te weten
eenpersonenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof en alcohol, te weten alcohol in combinatie met MDMA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed 42 microgram
MDMAper liter en 1,21
milligramalcohol per milliliter bedroeg.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief weergegeven). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de beide bewezen verklaarde feiten. Onder 2 is immers bewezen verklaard dat de verdachte heeft gereden na gebruik van alcohol en MDMA, terwijl deze omstandigheid ook deel uitmaakt van het onder 1 primair bewezen verklaarde. Daarbij komt dat de beide overtreden bepalingen hetzelfde belang beschermen, namelijk de verkeersveiligheid. Dat betekent dat de rechtbank de strafoplegging alleen zal baseren op het onder 1 bewezen verklaarde.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor een periode van vier jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om – bij bewezenverklaring – de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf aanzienlijk te matigen en mee te laten wegen dat de verdachte een inschattingsfout heeft gemaakt ten gevolge waarvan hij de macht over het stuur is verloren, hij zelf door de gevolgen is getroffen, er veel negatieve media-aandacht is geweest en het door de inzittenden opgelopen letsel beperkt is gebleven. Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman betoogd dat de verdachte zijn rijbewijs hard nodig heeft om te kunnen werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een auto roekeloos gedragen. Onder invloed van alcohol heeft de verdachte binnen de bebouwde kom veel te hard gereden, is hij door rood gereden en heeft hij in een bocht de macht over het stuur verloren, waardoor hij tegen een betonwand is gebotst. Een inzittende van de auto, de toenmalige vriendin van de verdachte, heeft hierbij een botbreuk en een blijvend litteken in haar gezicht opgelopen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of en, zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik. De rechtbank acht die benadering logisch, maar zij kan uit de oriëntatiepunten niet zonder meer een passend uitgangspunt voor de straftoemeting in deze zaak afleiden.
Dat komt in de eerste plaats doordat de oriëntatiepunten niet zien op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld is een “zeer hoge mate van schuld”, waarmee niet wordt bedoeld roekeloosheid, zijnde de hoogste mate van schuld. Als uitgangspunt bij die zeer hoge mate van schuld is vermeld, bij een ongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg waarbij sprake was van alcoholgebruik tot 570 µg/l, een gevangenisstraf van 8 maanden en een rijontzegging van 3 jaar. Het ligt in de rede om in zaken waarin de schuld bestaat in roekeloosheid, hogere straffen tot uitgangspunt te nemen. De rechtbank is echter terughoudend met het formuleren van algemene uitgangspunten, vanwege het volgende.
Het gedrag dat tot toepassing van artikel 6 WVW kan leiden, kan vele verschillende vormen aannemen. Dat geldt in het bijzonder voor gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. In de regel zal het daarbij gaan om een samenstel van gedragingen, wat het vergelijken van zaken bemoeilijkt. Door de hiervoor al genoemde wetswijziging is het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip bovendien uitgebreid, waardoor er meer en diverser verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was. Dat pleit tegen het formuleren van algemene uitgangspunten voor de straftoemeting in dit soort zaken. In ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst aan het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Dit alles meewegende, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
De verdachte heeft de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Hij heeft door grove veronachtzaming van de verkeersregels onaanvaardbare risico’s genomen. Zijn verkeersgedrag ging echter niet zover dat kan worden gezegd dat hij zich daarmee buiten de orde van het gewone verkeer heeft geplaatst. [25] Het slachtoffer heeft een botbreuk en een blijvend litteken in het gezicht opgelopen. Van levensbedreigend letsel of blijvende invaliditeit was echter – gelukkig – geen sprake. De verdachte was onder invloed van alcohol, omgerekend 526 µg/l. Dat is een forse overschrijding van de limiet.
Dit verkeersgedrag en deze gevolgen geven de rechtbank in beginsel aanleiding tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 4 jaar.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden aanleiding geven af te wijken van voormeld uitgangspunt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 21 april 2021, waaruit blijkt dat hij niet recent met justitie in aanraking is gekomen. Dat geeft dus geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt. Die aanleiding ziet de rechtbank wel in de omstandigheid dat de verdachte reeds is geraakt door de gevolgen van het door hem veroorzaakte, maar niet gewilde verkeersongeval. Zijn toenmalige vriendin – die zwanger bleek te zijn – moest worden opgenomen in het ziekenhuis en heeft blijvend letsel opgelopen. Dit heeft enige matigende werking op de strafoplegging, in die zin dat de rechtbank een deel van de op te leggen straffen voorwaardelijk zal opleggen. Voor strafmatiging vanwege media-aandacht voor deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding, nu niet aannemelijk is geworden dat deze – beperkte – aandacht de verdachte op bijzondere wijze heeft getroffen.
De voorwaardelijke strafdelen strekken er tevens toe de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw verkeersgevaarlijk te gedragen. De verdachte heeft weliswaar spijt betuigd, maar heeft zich – op advies van zijn raadsman – ter terechtzitting grotendeels beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft de rechtbank daardoor geen inzicht gegeven in de vraag wat hij heeft geleerd van het ongeval en dus ook niet in hoeverre een gevaar voor herhaling bestaat. Daarom is een voorwaardelijk strafdeel aangewezen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 4 jaar, waarvan 2 jaar voorwaardelijk, passend en geboden. Aan de voorwaardelijke strafdelen zal zij een proeftijd van 2 jaar verbinden.

7.Het in beslag genomen voorwerp

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, zijnde een personenauto, verbeurd wordt verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen omtrent het in beslag genomen voorwerp.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen auto verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp de bewezen verklaarde feiten zijn begaan. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 55 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
2 (TWEE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 (VIER) JAREN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
2 (TWEE) JAREN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1 1 STK Personenauto [kenteken]
(Omschrijving [nummer] , Blauw, merk: Opel, chassisnr: [nummer] ,
bouwjaar 2000).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] van de politie eenheid Den Haag, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur, team verkeer met bijlagen.
2.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 23 augustus 2020, p. 3
3.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 23 augustus 2020, p. 5.
4.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 23 augustus 2020, p. 4.
5.Een geschrift, zijnde een letselverklaring van GGD Hollands Midden d.d. 29 mei 2020, p. 70
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juli 2020, p. 29 en 30.
7.Eigen waarneming rechtbank ter terechtzitting d.d. 7 juni 2021 van het videobestand ‘ScreenCapture_ [nummer] ’.
8.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 23 augustus 2020, p. 5.
9.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 23 augustus 2020, p. 6.
10.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 23 augustus 2020, p. 7.
11.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 23 augustus 2020, p. 4.
12.Verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse d.d. 23 augustus 2020, p. 5.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2020, ongenummerd.
14.Proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 29 september 2020, ongenummerd.
15.Een geschrift, te weten een aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek d.d. 20 april 2020.
16.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 mei 2020, p. 2.
17.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 4 mei 2020, p. 1.
18.Een geschrift, te weten een brief uitslag bloedonderzoek d.d. 30 juni 2020.
19.Het tegenonderzoek waarborgt immers (mede) dat de verkregen uitkomst van het (eerste) onderzoek juist is.
20.Hoge Raad 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:621.
21.Vgl. de conclusie van advocaat-generaal Knigge d.d. 26 juni 2007, ECLI:NL:PHR:2007:BA7952, de annotatie van Simmelink bij VR 2007, 48 en de conclusie van advocaat-generaal Hofstee d.d. 14 mei 2019, ECLI:NL:PHR:2019:463.
22.Artikel 20, eerste lid, van het Besluit.
23.Stb. 2019, 413.
24.Kamerstukken II 2018-19, 35 086 , nr. 3, p. 14.
25.Daarbij zou kunnen worden gedacht aan een straatrace of een achtervolging.