ECLI:NL:RBDHA:2021:632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
NL20.15903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Vollebregt - Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling opvolgende asielaanvraag van een alleenstaande Iraakse vrouw met motiveringsgebrek en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een alleenstaande vrouw van Iraakse nationaliteit. Eiseres had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. De huidige aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. Eiseres voerde aan dat haar situatie was veranderd en dat zij nu in gevaar verkeerde door de omstandigheden in Irak, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar aangedragen informatie niet als nieuw element kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet ten onrechte had geoordeeld dat eiseres niet kon worden aangemerkt als alleenstaande vrouw in de zin van het beleid, omdat zij nog steeds contact had met haar familie in Irak en niet aannemelijk had gemaakt dat zij geen opvang of bescherming kon krijgen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit echter vanwege motiveringsgebreken en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de belangen van eiseres in het kader van het inreisverbod moesten worden afgewogen. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15903

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

ProcesverloopBij besluit van 18 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Ook is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, gerekend vanaf de datum dat zij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.15904, plaatsgevonden op 18 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Mechitarian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Iraakse nationaliteit en is geboren op 9 november 1962.
2. Eiseres heeft eerder, op 7 augustus 2018, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 juli 2019 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. Dat besluit staat in rechte vast: bij uitspraak van 19 maart 2020 (NL19.18111) is het beroep hiertegen ongegrond verklaard door deze rechtbank en zittingsplaats.
2.1.
In haar uitspraak van 19 maart 2020 heeft de rechtbank ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt - onder meer - overwogen:
“ (…)
7.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij moet worden aangemerkt als een alleenstaande vrouw in de zin van voornoemd beleid. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat het gegeven dat eiseres weduwe is, niet automatisch met zich brengt dat ze als alleenstaande dient te worden aangemerkt. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen familie of sociaal netwerk heeft waar zij voor opvang en bescherming op terug kan vallen. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
7.3.1.
Uit de verklaringen van eiseres is ten aanzien van de familie gebleken dat eiseres in 2014 van Mosul naar Zakho (KAR) is verhuisd en de eerste periode bij haar zoon [zoon] en diens vrouw heeft verbleven en na een ruzie met haar schoondochter op zichzelf is gaan wonen. Haar dochter was toen al gehuwd en op zichzelf. Eiseres kreeg steun van haar zoon [zoon] in Nederland en voorzag tevens in haar levensonderhoud door middel van het pensioen van haar overleden militaire echtgenoot. In Zakho heeft eiseres gewerkt als kleermaker in een kledingfabriek. Haar drie kinderen en twee zussen wonen eveneens in Zakho.
7.3.2.
De eerst in de zienswijze naar voren gebrachte verklaring dat eiseres door het - door haar in het nader gehoor beschreven - incident met haar werkgever en zijn vrouw door haar omgeving en haar familie als losbandige vrouw werd gezien, hetgeen heeft geleid tot verstoting door haar familie en ook tot de door haar beschreven problemen met buren en een taxichauffeur, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de zienswijze niet bedoeld is om in een dusdanig laat stadium van de procedure verklaringen op essentiële onderdelen te wijzigen. Het is aan eiseres om haar asielrelaas in de gehoren en de correcties en aanvullingen daarop naar voren te brengen. Verweerder heeft in dat kader op goede gronden geconcludeerd dat eiseres in de gehoren voldoende in de gelegenheid is gesteld haar relaas naar voren te brengen. Desgevraagd heeft zij ook verklaard dat ze niets had toe te voegen aan haar relaas. Ook middels de correcties en aanvullingen heeft eiseres nagelaten haar relaas aan te vullen dan wel te wijzigen. Dat eiseres zich schaamde en er daarom niet eerder over heeft verklaard, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden. Immers, bij de gehoren is meegedeeld dat eiseres de waarheid dient te spreken en dat de inhoud van de gehoren vertrouwelijk wordt behandeld. Ook is eiseres gewezen op de mogelijke consequenties voor haar asielaanvraag als vragen bijvoorbeeld onvolledig zijn beantwoord. Niet valt in te zien dat eiseres niet in staat was tijdens het nader gehoor te vertellen over de verstoting door haar familie. Dat zij dit pas heeft gedaan nadat haar in het voornemen is voorgehouden dat zij geacht wordt bij haar familie in Irak te kunnen verblijven, doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van deze verklaring.
De stelling dat de verstoting al tussen de regels door uit het nader gehoor bleek, heeft verweerder niet hoeven volgen. Immers, uit het nader gehoor blijkt juist dat eiseres heeft verklaard dat zij contact heeft met haar kinderen en dat ze wilde dat zij ook in Nederland waren, maar dat ze dan eerst zelf een verblijfsvergunning moet zien te krijgen.
Ook heeft ze verklaard nog contact met haar zussen te hebben, maar dat ze niet bij hen kan verblijven, omdat zij hun eigen leven hebben en zij het financieel ook niet breed hebben. Anders dan eiseres, acht de rechtbank deze verklaringen wel degelijk in strijd met de later in de zienswijze gegeven verklaring dat eiseres door haar familie is verstoten.
(…)
7.3.3.
Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres met haar verklaringen (in de gehoren) niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar onmogelijk is om bij familieleden in Zakho te verblijven. Zij heeft immers zelf verklaard dat ze nog contact heeft met haar kinderen en haar zussen. Dat de familieleden een slechte financiële situatie hebben en zij ze niet tot last wil zijn, maakt niet dat zij niet bij haar familie zou kunnen verblijven. Eiseres was immers in grote mate zelfvoorzienend, doordat zij zich kon onderhouden met de financiële steun van haar zoon in Nederland en het pensioen van haar man. Ook is gebleken dat eiseres aanvankelijk zelfstandig kon werken en een appartement kon huren. De verklaring van eiseres dat ze een gebrek aan sociaal netwerk heeft en geen beroep op hulp van anderen kan doen, heeft verweerder gelet op het voorgaande niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
(…)
7.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet kan worden aangemerkt als alleenstaande vrouw in de zin van verweerders beleid. (…)
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder met juistheid heeft overwogen dat eiseres haar bestendig verblijf in Zakho, in de KAR, had en dat het beleid voor alleenstaande vrouwen - zoals hiervoor in rechtsoverweging 7.1 genoemd - niet van toepassing is op vrouwen afkomstig uit de KAR. Uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat haar verblijf in Zakho tijdelijk was. Eiseres heeft tot aan haar vertrek uit Irak ruim drie jaar in Zakho gewoond en was - hoewel niet officieel ingeschreven - bij de mukhtar (wijkhoofd) genoteerd. Zij kon er verschillende woningen huren, zelfstandig werken, had toegang tot medische zorg en haar gehele in Irak wonende familie is naar Zakho verhuisd. De door eiseres geschetste situatie/omstandigheden in Zakho heeft verweerder, mede gelet op het voorgaande, naar plaatselijke maatstaven als normaal kunnen aanmerken. Dat eiseres in Zakho ook een aantal (zeer) vervelende gebeurtenissen heeft meegemaakt, doet hieraan niet af.
(…)”
2.2.
Deze uitspraak is bevestigd in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 17 juni 2020 (zaak nr. 202001984/1/V2).
3. Op 12 juni 2020 heeft eiseres opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 29 juli 2019. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
4. Verweerder mag op een aanvraag negatief beslissen wegens het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen als er geen relevante wijziging van het recht is.
Niet is in geschil dat zich geen relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan.
5. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag liggen en dat zonder horen kan worden vastgesteld dat de gestelde nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn. Eiseres is daarom niet uitgenodigd voor een gehoor.
7. Eiseres stelt dat er wel nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag liggen.
Ter onderbouwing hiervan voert eiseres in de eerste plaats aan dat zij van een oud-collega, [C] , heeft vernomen dat haar kinderen en hun gezinnen worden lastiggevallen en bedreigd door de vrouw en familie van haar oud werkgever. Dit naar aanleiding van het incident dat zij in de eerste procedure naar voren heeft gebracht. Haar achtergebleven familie loopt hierdoor gevaar. Eiseres stelt dat het daarom te verwachten is dat de familie haar alles nog meer kwalijk neemt en dat ze de eer van de familie heeft aangetast. Eiseres heeft deze informatie een paar weken voor het indienen van haar aanvraag via Viber van haar oud-collega vernomen. Haar veiligheid bij terugkeer naar Irak is niet gewaarborgd, omdat zij een alleenstaande christelijke vrouw is die - nu zij als losbandige vrouw wordt gezien - door haar familie is verstoten.
7.1
Eiseres heeft in de zienswijze aanvullend gesteld dat zij van [C] , die ook een vriendin is van haar schoondochter [S] , heeft gehoord dat haar schoondochter op 17 juli 2020 is aangevallen door [E] (de echtgenote van de voormalige werkgever van eiseres) en haar zoon vanwege de familie-eer kwestie waarover eiseres bij haar eerste asielaanvraag heeft verklaard. [S] kreeg dusdanig harde klappen op haar buik dat haar ongeboren kind is komen te overlijden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een serie WhatsApp gesprekken tussen eiseres en [C] en een (foto van een) medische verklaring van het ziekenhuis overgelegd, verkregen van [C] . Van haar heeft eiseres ook gehoord dat haar schoondochter en zoon aangifte hebben gedaan van dit incident. Een kopie van de aangifte is overgelegd. Ook heeft eiseres - al eerder - van [C] gehoord dat [E] van haar man, de voormalige werkgever van eiseres, is gescheiden als gevolg van de eer-kwestie (het getuige zijn van de ongewenste intimiteiten van haar ex-man richting eiseres). De eerwraakkwestie waarover eiseres in haar eerste procedure heeft verklaard moet hiermee volgens eiseres alsnog als geloofwaardig worden beschouwd.
7.2
Verweerder stelt zich - samengevat - op het standpunt dat wat eisers stelt niet kan gelden als een nieuw element of bevinding relevant voor deze aanvraag. Verweerder benadrukt dat in rechte vaststaat dat het ongeloofwaardig is dat eiseres is verstoten door haar familie en dat zij niet kan worden aangemerkt als alleenstaande vrouw in de zin van het beleid neergelegd in paragraaf C7/13.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Het standpunt van verweerder is voorts tweeledig, zo begrijpt de rechtbank mede naar aanleiding van het verhandelde ter zitting: verweerder acht de gestelde incidenten op zich ongeloofwaardig en bovendien maakt deze informatie niet alsnog geloofwaardig dat eiseres is verstoten door haar familie. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat de oud-collega van eiseres niet is aan te merken als objectieve bron, dat eiseres geen documenten heeft overgelegd die op authenticiteit onderzocht kunnen worden en dat de aangedragen informatie niet gaat over de relatie die eiseres met haar familie heeft.
7.3
Eiseres voert aan dat op grond van de door haar aangedragen informatie alsnog het in de eerste procedure ongeloofwaardig geachte deel van het asielrelaas, dat zij als losbandige vrouw wordt gezien door haar familie en door hen is verstoten, geloofwaardig moet worden geacht. Dit leidt ertoe dat eiseres alsnog geen familie of sociaal netwerk heeft waar zij bij terugkeer voor opvang en bescherming op kan terugvallen, zodat zij als alleenstaande vrouw moet worden aangemerkt en voor vergunningverlening in aanmerking komt. Anders dan in het besluit wordt overwogen, raken de nieuwe informatie en het nieuwe incident wel degelijk ook de relatie tussen eiseres en haar familie. Immers, in de vorige procedure werd die familie niet zelf lastig gevallen door de vrouw van de ex-werkgever van eiseres. De nieuwe informatie plaatst de verhoudingen in een nieuw daglicht. Voorts heeft eiseres haar standpunt nader onderbouwd door de incidenten ook met stukken nader te onderbouwen. Het feit dat eiseres geen stukken heeft overgelegd die op authenticiteit kunnen worden onderzocht, is in dat verband niet doorslaggevend. Het gaat om de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres. Ook wijst eiseres erop dat de omstandigheid dat de overgelegde stukken niet in origineel kunnen worden overgelegd en dus niet op echtheid kunnen worden onderzocht, niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat dit geen nieuwe elementen of bevindingen zijn. Eiseres heeft een aannemelijke verklaring gegeven voor niet kunnen overleggen van de originelen, namelijk het gegeven dat zij in onmin leeft met haar familie in Zakho en dat die familie geen contact meer met haar wenst. Ook indien aangenomen moet worden dat zij tijdens de eerste procedure niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen contact meer heeft met haar familie en door hen is verstoten, wil dit niet zeggen dat dit contact ook nu nog bestaat. Van haar kan niet worden verlangd dat zij de originelen overlegt.
Ter nadere onderbouwing van de verstoting door haar familie heeft eiseres in beroep nog een verklaring van de mukhtar van Zakho-Bidar van 29 november 2020 (met vertaling) overgelegd. Het origineel is aan verweerder aangeboden.
7.4
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beleid ten aanzien van alleenstaande vrouwen uit Irak, waar eiseres zich op beroept, is neergelegd in paragraaf C7/13.4.4 van de Vc.
Aan een alleenstaande vrouw uit Irak (m.u.v. de KAR) verleent de IND in de regel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Bij de beoordeling of een vrouw in Irak als alleenstaand wordt gezien en op die grond bescherming behoeft, wordt in ieder geval meegewogen dat:
1. zij geen echtgenoot heeft - of geen persoon met wie zij een duurzame relatie heeft - in Irak met wie zij kan gaan samenleven;
2. de gezinsband met haar ouderlijk gezin is verbroken en zij aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet kan worden hersteld;
3. er geen familielid of sociaal netwerk is waar de vrouw, gelet op haar individuele omstandigheden, voor opvang en bescherming op terug kan vallen.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een alleenstaande vrouw als op grond van haar individuele asielrelaas aannemelijk is dat zij geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Hierbij wordt onder andere meegewogen of en hoe zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven in het land van herkomst.
7.5
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de oud-collega van eiseres niet is aan te merken als objectieve bron en dat de in kopie overgelegde documenten geen nieuwe elementen of bevindingen zijn, omdat deze niet op authenticiteit onderzocht kunnen worden en daarom de authenticiteit ervan niet vaststaat. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3336). Daar komt bij dat - wat er overigens ook zij van de hiervoor door eiseres gegeven verklaring - de in kopie overgelegde documenten niet (direct) zien op de relatie die eiseres met haar familie heeft. Anders dan eiseres meent, kan - zoals verweerder stelt - de gestelde verstoting hiermee niet worden onderbouwd. In zoverre is geen sprake van relevante nieuw gebleken feiten of omstandigheden.
7.6
Ten aanzien van de in beroep overgelegde originele verklaring van de mukhtar heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verweerder hieraan niet de waarde hecht die eiseres eraan hecht. In de eerste plaats wijst verweerder daarvoor naar de eerdere procedure waarin al is geoordeeld over de gestelde verstoting. De overgelegde verklaring maakt deze beoordeling niet anders, zo begrijpt de rechtbank het standpunt aldus, gelet op de in die procedure gebleken tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van eiseres in het nader gehoor en de zienswijze. Bovendien is de verklaring op verzoek afgegeven en afkomstig van een bemiddelaar/hulpverlener, dus geen objectieve bron. Uit telefonisch contact met Bureau Documenten is verweerder gebleken dat het document waarschijnlijk na onderzoek als “niet te beoordelen” beoordeeld zal worden, vanwege het ontbreken van referentiemateriaal.
7.7
Voor zover verweerder - zonder enig nader onderzoek - stelt dat reeds gelet op de tegenstrijdigheden in de vorige procedure de overgelegde verklaring van de mukhtar de eerdere geloofwaardigheidsbeoordeling niet anders maakt, volgt de rechtbank dit niet. Uit het standpunt van verweerder, zoals ter zitting toegelicht, leidt de rechtbank af dat de inhoud van een dergelijk bewijsstuk volgens verweerder in een geval als deze - waarin de rechtbank zich eerder over de geloofwaardigheidsbeoordeling van verweerder ten aanzien van de gestelde verstoting heeft uitgelaten - zonder meer buiten beschouwing kan blijven. De rechtbank volgt dit niet, omdat dit zou betekenen dat een eerder geloofwaardigheidsoordeel - dat in rechte vast is komen te staan - nooit met een dergelijk bewijsstuk kan worden aangetast. Naar het oordeel van de rechtbank is niet op voorhand uit te sluiten dat de inhoud van de verklaring van de mukhtar de verklaring van eiseres dat zij verstoten is door haar familie, ondersteunt.
7.7.1.
Dat de mukhtar geen objectieve bron zou zijn, omdat hij bemiddelaar/hulpverlener zou zijn, volgt de rechtbank evenmin. Nog daargelaten waar verweerder dat op baseert, is de mukhtar blijkens de door eiseres overgelegde vertaling een wijkhoofd en aldus geen bemiddelaar/hulpverlener zoals verweerder stelt. Dat uit de inhoud van de verklaring blijkt dat de mukhtar in zijn functie van wijkhoofd heeft bemiddeld of hulp heeft verleend, maakt niet dat hij daarom geen objectieve bron is. Voorts is de rechtbank met eiseres van oordeel dat de stelling van verweerder dat de verklaring van de mukhtar op verzoek is opgemaakt, niet maakt dat de inhoud is ingevuld door eiseres. Dat op deze grond geen of beperkte waarde aan de verklaring kan toekomen, volgt de rechtbank dan ook niet.
Nu verweerder de overgelegde originele verklaring van de mukhtar zonder enig nader onderzoek terzijde heeft geschoven en onvoldoende gemotiveerd heeft waarom deze niet kan worden aangemerkt als relevant nieuw element of nieuwe bevinding, is sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
In rechtsoverweging 11 gaat de rechtbank verder in op de gevolgen van de geconstateerde gebreken.
8. In de tweede plaats voert eiseres - ter onderbouwing dat zich nieuwe elementen of bevindingen voordoen - aan dat haar zus [Z] een verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van een vergelijkbare situatie. Beiden waren ongehuwde vrouwen in Irak, christen, en zijn na de komst van IS naar Mosul gevlucht. Beiden hebben enige tijd in de KAR gewoond en verblijven inmiddels bij partner/familie in Nederland met de Nederlandse nationaliteit. Beiden zijn niet officieel inwoner van de KAR (geweest) en hebben intimidatie ervaren. Eiseres doet hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Bij aanvullende beroepsgronden van 14 januari 2021 heeft eiseres het rapport van nader gehoor van haar zus, [Z] , overgelegd.
Ter zitting heeft eiseres nog toegelicht dat de verklaringen van haar zus ook haar verklaringen ondersteunen, zodat deze ook van invloed zijn op de door verweerder te maken geloofwaardigheidsbeoordeling.
8.1
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel reeds geen nieuw element of bevinding relevant voor deze aanvraag is, omdat eiseres dit al bij de gronden van het hoger beroepschrift in de vorige procedure heeft aangevoerd. Volgens verweerder mag er van worden uitgegaan dat de Afdeling alle grieven heeft betrokken bij het oordeel.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van een wezenlijk verschil tussen de situatie van eiseres enerzijds en haar zus anderzijds. Eiseres kan zich wel beroepen op haar familieleden voor opvang en bescherming in Irak en dit is voor haar zus niet het geval.
8.2
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerders primaire standpunt geen stand kan houden. Vaststaat dat eiseres ook in de vorige procedure een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan, maar dat was eerst in hoger beroep. Los van de vraag of sprake is geweest van een inhoudelijke beoordeling door de Afdeling - wat niet uit de uitspraak (met zaak nr. 202001984/1/V2) blijkt en ook niet voor de hand ligt, nu de grief niet overeenkomstig artikel 85 van de Vw gericht was tegen een onderdeel van de rechtbankuitspraak -, stelt de rechtbank vast dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel eerst in de onderhavige procedure is onderbouwd.
Onweersproken is gebleken dat eiseres in deze procedure de verklaringen van haar zus afgelegd tijdens het nader gehoor heeft geciteerd en onderbouwd met het rapport nader gehoor, zodat het in zoverre nieuw is. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van een relevant nieuw feit of omstandigheid. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt en motivering dat geen sprake is van gelijke of vergelijkbare gevallen. Dat geen principieel verschil tussen de redenen van vertrek uit de woning van de zoon van eiseres door eiseres en haar zus bestaat, dat in beide gevallen de ruzies en onenigheden zo ernstig waren dat de zussen kennelijk niet langer met de zoon van eiseres en diens vrouw onder een dak konden blijven wonen, volgt de rechtbank niet. Eiseres heeft in het nader gehoor verklaard dat zij niet met haar zoon kan samenwonen vanwege onenigheid met haar schoondochter “zoals alle schoonmoeders en -dochters hebben”. Zij is zelf vertrokken en heeft zelfstandig een appartement gehuurd en werk gevonden. De zus van eiseres daarentegen is blijkens haar verklaringen - samen met haar moeder - door de vrouw van de zoon van eiseres, het huis uitgezet en werd geholpen door de koster met onder meer woonruimte. Zij heeft niet gewerkt in Zakho en is in 2016 uit Irak vertrokken, eiseres twee jaar later.
De zus van eiseres heeft voorts verklaard dat zij (op de dag dat haar moeder is overleden,
31 maart 2016) ruzie kreeg met haar familie en door haar oudste zus en [Z1] (de zoon van eiseres) is geslagen. Ook heeft ze verklaard dat haar zussen een hekel aan haar hadden, dat zij geen goed contact met eiseres heeft, dat alle drie haar zussen tegen haar waren en haar niet mogen, dat ze geen goede zussen zijn en een hekel aan haar hadden.
Eiseres heeft in haar nader gehoor verklaard dat zij contact heeft met haar kinderen die in Zakho wonen, dat zij wou dat ze hier ook zijn, maar dat ze eerst haar verblijfsvergunning moet zien te krijgen, en dat ze ook nog contact heeft met haar twee zussen in Zakho.
Ter zitting is door verweerder voorts nog toegelicht dat ten aanzien van de zus van eiseres geen bestendig verblijf in de KAR is aangenomen waar dit bij eiseres wel het geval is. Eiseres heeft langer in de KAR verbleven en heeft daar - anders dan haar zus - zelf een huis gehuurd en gewerkt.
Het betoog van eiseres dat van wezenlijke verschillen tussen de situaties van eiseres en haar zus niet is gebleken en dat de verschillen die er zijn, van ondergeschikte aard zijn en niet rechtvaardigen dat aan de zus van eiseres wel, en aan eiseres niet een verblijfsvergunning asiel is verleend, faalt.
8.3
Voor zover eiseres betoogt dat zij inzage moet hebben in het dossier van haar zus
- ter zitting beperkt tot het rapport van nader gehoor - nu verweerder een aantal verklaringen uit het rapport van nader gehoor van haar zus weergeeft in het bestreden besluit en dat de weigering ervan een schending van het beginsel van “equality of arms” oplevert, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven waarom geen kopie van het dossier van de zus van eiseres is gedeeld. Nu voorts is gebleken dat eiseres inmiddels in het bezit is van het rapport van nader gehoor van haar zus valt niet in te zien op welke wijze zij - door het niet overleggen door verweerder van het rapport van nader gehoor van haar zus - in haar belangen is geschaad. Het betoog van eiseres faalt dan ook.
8.4.
Voor zover eiseres heeft toegelicht dat de verklaringen van haar zus ook haar verklaringen ondersteunen en in zoverre een nieuw element of bevinding vormen, heeft verweerder ook dat niet hoeven volgen. Eiseres heeft die verklaringen in het kader van haar beroep op het gelijkheidsbeginsel naar voren gebracht bij haar aanvraag, en niet als een zelfstandig nieuw element of bevinding. Nog daargelaten dat - zoals verweerder stelt - niet valt in te zien hoe de verklaringen van haar zus in dit geval zelfstandig een nieuw element of bevinding vormen, geldt derhalve dat verweerder dit - nu dit niet als zodanig bij de aanvraag noch in de gehoren naar voren is gebracht - niet als zodanig heeft hoeven beoordelen.
9. Ter onderbouwing dat zich nieuwe elementen of bevindingen voordoen, brengt eiseres ten slotte een brief in van de heer [D] van 24 mei 2020. De
heer [D] is bevriend met de zoon van eiseres en hij houdt een pleidooi voor haar. Hij schetst de familieachtergrond en het relaas van eiseres. Hij voert aan dat eiseres slecht voor zichzelf kan opkomen en geïntimideerd raakte door de wantrouwende benadering van haar ondervragers. Volgens de heer [D] is haar asielaanvraag om deze reden afgewezen. Hij geeft aan geheel voor eiseres in te staan en verzoekt het oordeel te heroverwegen.
9.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de brief van de heer [D] geen (relevant) nieuw element of nieuwe bevinding vormt, reeds omdat de brief niet afkomstig is uit een objectieve bron.
10. Eiseres betwist de rechtmatigheid van het inreisverbod en verzoekt subsidiair om de duur van het inreisverbod terug te brengen tot zes maanden. In de eerste plaats omdat verweerder bij de oplegging van het inreisverbod ten onrechte eraan voorbij is gegaan dat de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 maart 2020 (in de vorige procedure) in “corona-tijd” is gedaan. Het luchtruim was gesloten, eiseres kon Nederland niet verlaten. De vertrekplicht werd in feite bevroren, althans eiseres was buiten haar schuld niet in staat om aan haar vertrekplicht te voldoen. De onderhavige aanvraag, die eiseres in Nederland mocht afwachten, werd ook gedaan in de corona-periode, op een moment dat het voor eiseres nog niet mogelijk was om aan vertrekplicht te voldoen. Zij heeft steeds opvang in het AZC behouden en geen nadere aanzegging gehad Nederland te verlaten.
Ook dient verweerder volgens eiseres af te zien van het opleggen van het inreisverbod gelet op haar familie in Nederland: haar zoon met zijn gezin - waar eiseres een zeer nauwe band mee heeft - en haar zus. Niet is uitgesloten dat in de toekomst haar verstoorde contact met haar zus zal worden hersteld. Eiseres heeft er belang bij om haar familieleden in Nederland te kunnen bezoeken. Van hen kan niet worden verlangd dat zij zich naar de KAR begeven om eiseres te bezoeken gelet op hun asielstatus.
10.1
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende door eiseres onderbouwd dat zij in de gehele periode vanaf het uitgevaardigde terugkeerbesluit van 29 juli 2019 niet aan haar vertrekplicht kon voldoen. In zoverre faalt het betoog van eiseres.
Ten aanzien van het betoog van eiseres met betrekking tot haar familie in Nederland is dat naar het oordeel van de rechtbank anders. Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw is verweerder gehouden om de aangevoerde belangen af te wegen. Verweerders motivering ter zitting dat eiseres - voor zover het familieredenen betreft - een reguliere aanvraag in moet dienen, volstaat in dit verband niet. Ook om deze reden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een motiveringsgebrek.
11. Het beroep is gegrond om de redenen genoemd in rechtsoverwegingen 7.7, 7.7.1 en 10.1. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat het gelet op de geconstateerde gebreken in de lijn der verwachting ligt dat verweerder nader onderzoek zal (laten) verrichten naar de overgelegde verklaring van de mukhtar en ook de aangevoerde belangen in het kader van het inreisverbod moet afwegen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank zal zich nu niet uitlaten over de beroepsgronden voor zover die betrekking hebben op het afzien van horen van eiseres, omdat dit afhangt van de inhoud van het nieuw te nemen besluit en verweerder wellicht zal besluiten eiseres alsnog uit te nodigen voor een gehoor.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt - Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Markwat, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.