ECLI:NL:RBDHA:2021:6296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
NL20.15008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser op 4 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die hij op 16 december 2018 had ingediend. De rechtbank had eerder, op 26 september 2019, geoordeeld dat verweerder niet tijdig op deze aanvraag had beslist en verweerder opgedragen om binnen acht weken na die uitspraak eiser te horen in de algemene asielprocedure. Tot op heden heeft verweerder aan deze opdracht geen gevolg gegeven, wat heeft geleid tot het huidige beroep.

De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de periode voor het verbeuren van de dwangsom ten tijde van het instellen van beroep nog niet was verstreken, niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. Het geschil betreft de vraag of verweerder gevolg heeft gegeven aan de eerdere opdracht van de rechtbank, en aangezien dit niet het geval is, is het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank erkent dat er door de coronamaatregelen achterstanden zijn ontstaan in de behandeling van asielaanvragen, maar benadrukt dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op een asielaanvraag, die 21 maanden bedraagt, inmiddels is overschreden. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog op de aanvraag van eiser moet beslissen. Tevens wordt er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.

Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 267. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.15008

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 4 augustus 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 16 december 2018 een asielaanvraag ingediend. Bij uitspraak 26 september 2019 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, geoordeeld dat verweerder niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist. Verweerder is toen opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak eiser te horen in de algemene asielprocedure. De rechtbank heeft aan het niet opvolgen van die opdracht een dwangsom verbonden van € 100 per dag, met een maximum van € 15.000. Vaststaat dat verweerder aan deze uitspraak tot op heden geen gevolg heeft kunnen geven.
2. De omstandigheid dat de periode waarover de aan deze laatste uitspraak verbonden dwangsom wordt verbeurd ten tijde van het instellen van beroep nog niet was verstreken, leidt – anders dan verweerder stelt – niet tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. Het nu te beoordelen geschil betreft namelijk de vraag of verweerder gevolg heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank. Vaststaat dat verweerder dat niet heeft gedaan. Het beroep is dus gegrond.
3. De rechtbank is ermee bekend dat er, mede vanwege de omstandigheden rondom de bestrijding van het coronavirus, sprake is van toegenomen achterstanden in het verwerken van asielaanvragen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Er moet echter ook rekening worden gehouden met de uiterste termijn die op grond van artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn [2] wordt gesteld aan het nemen van een beslissing op een asielaanvraag. Op grond van deze bepaling moet een asielprocedure binnen 21 maanden zijn afgerond. In dit geval is de aanvraag ingediend op 16 december 2018, wat betekent dat (ook) die termijn inmiddels ruimschoots is verstreken. Tot op heden is de rechtbank niet gebleken dat een voornemen is uitgebracht. Gelet hierop, maar ook met het oog op de door verweerder in acht te nemen zorgvuldigheid bij het beslissen op de aanvraag zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen acht weken na de verzending van de uitspraak alsnog op de aanvraag van eiser zal moeten beslissen.
Verweerder heeft in het verweerschrift van 21 augustus 2020 weliswaar (subsidiair) verzocht om een termijn van acht weken voor het starten van de algemene asielprocedure, maar de rechtbank gaat ervan uit dat verweerder voldoende gelegenheid heeft gekregen om eiser te horen. In verband met de wettelijke procedurevoorschriften kan echter niet worden volstaan met een termijn korter dan acht weken. [3]
4. De rechtbank stelt vast dat de eerder aan verweerder opgelegde dwangsommen vooralsnog een onvoldoende prikkel zijn gebleken. Gelet hierop, zal de rechtbank bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 200 voor elke dag dat de in deze uitspraak bepaalde beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank ziet geen reden voor een hogere maximumdwangsom, zoals verzocht door eiser.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 267 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor van 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit aan eiser bekendmaakt;
 bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200 (tweehonderd euro) aan eiser verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 267 (tweehonderdzevenenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL19.18677.
2.Richtlijn 2013/32/EU.
3.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560).