In deze zaak vordert de Stichting Bewust Nederland, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Fellinger, dat de ministeriële regeling die de mondkapjesverplichting in het kader van de coronamaatregelen instelt, buiten werking wordt gesteld. De Stichting stelt dat deze regeling onmiskenbaar onverbindend is, omdat er geen wetenschappelijk bewijs zou zijn dat niet-medische mondkapjes bijdragen aan de bestrijding van de corona-epidemie. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door advocaten mr. J. Bootsma en mr. E.F. Binnendijk, voert verweer en stelt dat de regeling een deugdelijke wettelijke grondslag heeft en dat de mondkapjesverplichting noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid.
De voorzieningenrechter overweegt dat de Staat een grote beleidsruimte toekomt bij het nemen van maatregelen ter bestrijding van het coronavirus. De rechter kan alleen ingrijpen als de regeling onmiskenbaar onverbindend is, wat in dit geval niet aan de orde is. De rechter concludeert dat de mondkapjesverplichting een wettelijke basis heeft en dat de Staat in redelijkheid op de adviezen van het Outbreak Management Team (OMT) mag vertrouwen. De rechter wijst de vordering van de Stichting af en veroordeelt haar in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de rol van de Staat in het nemen van coronamaatregelen en de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen, ook al is er geen sluitend wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van mondkapjes. De rechter stelt dat de inperking van grondrechten gerechtvaardigd is, mits deze berust op een wettelijke grondslag en proportioneel is. De Stichting wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de Staat.