ECLI:NL:RBDHA:2021:6207

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
SGR 20/4019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. Eiseres ontving sinds 4 februari 2013 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Na een onderzoek naar haar recht op bijstand, waarbij bijschrijvingen en stortingen op haar bankrekening werden geconstateerd, heeft verweerder haar recht op bijstand over verschillende maanden herzien en de kosten van bijstand teruggevorderd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de ontvangen bedragen geen inkomsten waren, maar giften en leningen van haar zonen.

De rechtbank oordeelt dat de stortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres als middelen in de zin van artikel 31 lid 2 Pw moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door verweerder niet te informeren over deze bedragen. De rechtbank concludeert dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze bedragen van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de terugvordering van de bijstandskosten door verweerder.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Dezfouli),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: M. Roodhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2020 (primair besluit I) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) over de maanden januari, februari, april, mei en augustus 2019 herzien.
Bij besluit van 17 februari 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de kosten van bijstand van eiseres over de maanden januari, februari, april, mei en augustus 2019 ten bedrage van € 1671,63 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt sinds 4 februari 2013 een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande. Bij een onderzoek naar het recht op bijstand is geconstateerd dat er bijschrijvingen en stortingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van eiseres. Verweerder heeft eiseres om een nadere verklaring gevraagd omtrent een aantal van deze bijschrijvingen en stortingen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 februari 2020. Naar aanleiding van dit rapport heeft verweerder de primaire besluiten genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft nageleefd door verweerder niet te informeren over de stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de stortingen en bijschrijvingen met een totaalbedrag van € 1059,- van invloed konden zijn op het recht van eiseres op bijstand. De omstandigheid dat de betalingen in de familiesfeer tussen eiseres en haar zoon hebben plaatsgevonden maakt dat volgens verweerder niet anders, nu ook betalingen door familieleden als middelen worden aangemerkt. Dat er sprake zou zijn van een lening is volgens verweerder evenmin van belang.
3. Eiseres bestrijdt dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hiertoe voert zij aan dat zij nimmer bedragen heeft ontvangen die als inkomsten kunnen worden bestempeld. De ontvangen bedragen zijn volgens eiseres giften en leningen van haar zonen. Het gaat niet om stelselmatige betalingen en de bedragen zijn ook zodanig gering dat zij niet als inkomsten kunnen worden beschouwd, aldus eiseres. Zij is daarom van mening dat zij de ontvangen bedragen in redelijkheid niet bij verweerder hoefde te melden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Een besluit tot herziening en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Pw heeft geschonden, waardoor verweerder aan haar ten onrechte of te veel bijstand heeft verstrekt.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd. Een geldlening is volgens artikel 31, tweede lid, van de Pw niet uitgezonderd van het middelenbegrip.
4.3
Niet in geschil is dat eiseres in de maanden waarop het bestreden besluit ziet in totaal € 1059,- heeft ontvangen in de vorm van stortingen en bijschrijvingen en dat zij de ontvangen bedragen heeft kunnen aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. In het licht van de voormelde rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat verweerder de stortingen en bijschrijvingen terecht als middelen heeft aangemerkt. Dat eiseres de bedragen van verschillende mensen, waaronder haar zoon, heeft ontvangen, en dat het om leningen of giften zou gaan en het volgens eiseres slechts om geringe bedragen gaat, maakt dat niet anders. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ontvangen bedragen op grond van artikel 32, tweede lid, van de PW niet als middelen kunnen worden beschouwd.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank had het eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze stortingen en bijschrijvingen, welke een niet geringe wijziging in haar financiële situatie met zich brachten, van invloed konden zijn op haar bijstandsuitkering. Door verweerder hierover niet onverwijld en uit eigen beweging te informeren, heeft eiseres de op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Eiseres heeft als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting te veel bijstand ontvangen. Dit betekent dat verweerder ingevolge artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden was om het recht op bijstand in te herzien. Gelet op artikel 58, eerste lid, van de Pw was verweerder eveneens gehouden tot het terugvorderen van de kosten van bijstand. Van dringende redenen om in dit geval van terugvordering af te zien is niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.