Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Op 15 augustus 2019 heeft eiseres op grond van de Wob verzocht om informatie over een melding die door het Groene Hart ziekenhuis is gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De melding ziet op een mogelijke calamiteit, namelijk het overlijden van het ongeboren kind van eiseres.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit beslist op het Wob-verzoek van eiseres met inachtneming van de door het Groene Hart ziekenhuis ingediende zienswijze. Verweerder heeft achttien documenten aangetroffen die betrekking hebben op het verzoek van eiseres. Verweerder heeft de openbaarmaking van documenten 3, 8.1, 8.2, 14 en 15 geweigerd en document 12.1 (gelakt) openbaar gemaakt. Primair voert verweerder aan dat voor zover het gaat om bijzondere medische persoonsgegevens uit patiëntendossiers in de documenten 3, 8.1, 8.2, 15 en een gedeelte uit document 12.1, zoals genoemd op de inventarisatielijst, openbaarmaking wordt geweigerd met toepassing van artikel 24, vierde lid, en artikel 25, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). In deze bepalingen is een specifiek medisch beroepsgeheim voor de IGJ opgenomen, dat inhoudt dat daar waar beroepsbeoefenaren een geheimhoudingsplicht hebben, de IGJ deze ook heeft. Dit betekent dat de Inspectie geen informatie over patiënten aan derden mag verstrekken. Het betreft een speciale regeling die voorgaat op de Wob (een lex specialis). Documenten die onder het beroepsgeheim van de IGJ vallen, vallen buiten de reikwijdte van de Wob en worden niet openbaar gemaakt. Voor zover de Wkkgz geen speciale regeling is die voorgaat op de Wob heeft verweerder de documenten geweigerd met een beroep op het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wob (inspectie, controle en toezicht) en artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob (de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer). Verder heeft verweerder document 14 geweigerd onder verwijzing naar artikel 11 van de Wob (interne stukken).
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat eiseres heeft verzocht haar zienswijze als letterlijk herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft in het bestreden besluit op die zienswijze gereageerd. Voor zover eiseres in beroep niet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder tekortschiet, kan de beroepsgrond al hierom niet slagen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de geheime stukken. Of de gegeven motivering de weigering tot (gedeeltelijke) openbaarmaking in alle gevallen kan dragen, zal de rechtbank hierna beoordelen.
De documenten 3, 8.1, 8.2 en 15
5. Eiseres voert primair aan dat verweerder de openbaarmaking van informatie in de documenten 3, 8.1, 8.2 en 15 ten onrechte heeft geweigerd onder verwijzing naar het medisch beroepsgeheim. Eiseres stelt dat de uitspraakwaar verweerder zich op beroept voorbij gaat aan de regels uit de richtlijn van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) ‘Omgaan met medische gegevens’. Eiseres voert aan dat indien een patiënt toestemming, als bedoeld in artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) verleent voor het verstrekken van gegevens, er op de zorgverlener geen geheimhoudingsplicht meer rust en de medische patiëntgegevens aan een ieder kunnen worden geopenbaard. Ten onrechte gaat verweerder ervan uit dat de toestemming van de patiënt alleen gegeven kan worden voor de verwerking van gegevens in een concreet geval en voor een bepaald doel. Uit de richtlijn blijkt tevens dat in geval van opnamen voor radio, televisie of internet doorbreking van het medisch beroepsgeheim door de hulpverlener met toestemming van de patiënt mogelijk is. Nu eiseres haar toestemming heeft verleend, moeten de documenten openbaar worden gemaakt.
Subsidiair voert eiseres aan dat het haar bevreemd dat, voor zover de informatie niet geweigerd kan worden in verband met het medisch beroepsgeheim, openbaarmaking van de informatie in strijd is met de Wob.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder ten aanzien van de documenten 3, 8.1, 8.2 en 15 terecht openbaarmaking heeft geweigerd. Zoals de hoogste bestuursrechter meermalen heeft overwogen, wijkt de Wob als algemene openbaarmakingsregeling voor bijzondere regelingen, indien deze zijn neergelegd in een formele wet en indien de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval indien de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet. De Wkkgz heeft de Kwaliteitswet zorginstellingen (Kwzi) vervangen. Voor de met het toezicht belaste ambtenaren was in artikel 7, derde lid, van de Kwzi de verplichting vervat tot geheimhouding van gegevens uit patiëntendossiers. Die verplichting hing samen met de in artikel 7:457, eerste lid, van het BW neergelegde geheimhoudingsplicht van de hulpverlener. In de uitspraak van 17 juni 2015 heeft de hoogste bestuursrechteroverwogen dat de artikelen 7:457 en 7:458 van het BW een bijzondere openbaarmakingsregeling bevatten met een uitputtend karakter, die voorgaat op de Wob. Dit geldt ook voor artikel 7, derde lid, van de Kwzi. Voor zover artikel 7, derde lid, van de Kwzi ambtenaren tot geheimhouding verplicht van medische patiëntgegevens ter zake waarvan voor de betrokken hulpverlener een geheimhoudingsplicht geldt, heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat deze bepaling voorgaat op de Wob. Gelet op het vorenstaande en nu de regeling van artikel 7, derde lid, van de Kwzi is overgenomen in artikel 24 en 25 van de Wkkgz, heeft verweerder terecht geoordeeld dat de laatstgenoemde bepaling voorgaat op de Wob.
In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:457 van het BWstaat dat gegevens over de patiënt, die in de relatie tussen de patiënt en de hulpverlener de hulpverlener bekend worden, bij uitstek een vertrouwelijk karakter hebben. De patiënt heeft er recht op dat deze gegevens geheim worden gehouden. Behoudens in bij of krachtens de wet geregelde gevallen of in noodsituaties, kan de geheimhoudingsplicht alleen met toestemming van de patiënt worden opgeheven. Er zijn uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht, zoals wanneer een andere wettelijke regeling tot het geven van informatie verplicht. Zo is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing indien de hulpverlener de patiënt in zijn eigen belang inlichtingen heeft onthouden en het in het belang van de patiënt noodzakelijk is dat een derde wordt ingelicht. Ook is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing indien gegevens worden verstrekt aan degenen van wie beroepshalve de medewerking nodig is bij de uitvoering van de overeengekomen handelingen en aan de vervanger van de hulpverlener indien deze de patiënt moet behandelen. Verder is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing indien, voor zover aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, gegevens worden verstrekt voor statistisch of ander wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de volksgezondheid, aldus de geschiedenis. Uit het systeem van de wettelijke regeling zoals die hiervoor is beschreven volgt, zoals verweerder terecht heeft overwogen, dat toestemming als bedoeld in artikel 7:457 van het BW alleen kan worden gegeven in een concreet geval en voor een bepaald doel als vorenbedoeld. Een doorbreking van het beroepsgeheim met als doel openbaarmaking op grond van de Wob kan niet worden aangemerkt als concreet geval en voor een bepaald doel nu het gaat om openbaarmaking voor eenieder en niet vast te stellen is waar de informatie voor zal worden gebruikt. Bovendien is ter zitting aan de zijde van verweerder te kennen gegeven dat de KNMG richtlijn geen verband houdt met de in dit kader van toepassing zijnde wet- en regelgeving en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Ook wanneer de KNMG richtlijn wordt toegepast, leidt dit niet tot openbaarmaking van de medische gegevens nu hiervoor expliciete toestemming van de instelling, de patiënt en de hulpverlener(s) is vereist. Een cumulatieve instemming waar niet aan wordt voldaan, omdat enkel eiseres toestemming heeft gegeven voor openbaarmaking van de gegevens. Verweerder heeft de openbaarmaking van medische patiëntgegevens van eiseres terecht achterwege gelaten op grond van artikel 24 en 25 van de Wkkgz.
Nu het primaire standpunt van verweerder ten aanzien van de weigering om bijzondere (medische) persoonsgegevens openbaar te maken stand kan houden, behoeft het subsidiaire standpunt van eiseres niet te worden besproken.
7. Eiseres voert aan dat zij zich niet kan verenigen met de uitleg die verweerder heeft gegeven voor het gedeeltelijk weigeren van deze informatie. Eiseres verzoekt om openbaarmaking van twee passages uit dit document.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder openbaarmaking van de passage op de tweede pagina van het document
,waaraan de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, onder d, artikel 10, tweede lid, onder d en onder e, van de Wob en de Wkkgz ten grondslag ligt, heeft mogen weigeren. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de richtlijnen niet openbaar kunnen worden gemaakt, omdat het (indirect) informatie vrijgeeft over de gezondheidssituatie van eiseres als patiënt. Deze informatie valt primair onder het beroepsgeheim zoals opgenomen in de Wkkgz.
Verder is de rechtbank het met verweerder eens dat openbaarmaking van de informatie met als onderwerp ‘aansprakelijkheidsstelling/claim’ mocht worden geweigerd. Het weggelakte deel valt buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek. Eiseres heeft verzocht om informatie over een melding van een mogelijke calamiteit die door het Groene Hart ziekenhuis is gedaan bij de IGJ. De ‘aansprakelijkheidsstelling/claim’ die het Groene Hart ziekenhuis van eiseres heeft ontvangen betreft een ander traject.
9. Eiseres stelt dat openbaarmaking wel degelijk mogelijk is bij informatie over intern beraad. Onder aanhef van dit artikel staat dat alleen geen informatie wordt verstrekt die persoonlijke beleidsopvattingen aangaat en dat overige informatie wel is toegestaan. Daarbij is zelfs mogelijk om persoonlijke beleidsopvattingen openbaar te maken indien deze niet tot personen herleidbaar zijn.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit document, waaraan de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob ten grondslag ligt, heeft mogen weigeren openbaar te maken.
11. Voor zover eiser aanvoert dat er meer documenten zouden moeten zijn, is de rechtbank het met verweerder eens dat de enkele stelling dat het ongeloofwaardig voorkomt dat er niet meer stukken zijn, onvoldoende is om te kunnen spreken van een concreet aanknopingspunt dat er meer stukken zouden (moeten) zijn. Het feit dat er tweemaal een zoekslag heeft plaatsgevonden, waarbij document 15 pas in de bezwaarfase naar voren is gekomen, doet hier niet aan af.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.