In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die de Surinaamse nationaliteit bezit, en de burgemeester van Den Haag als verweerder. De eiser heeft een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van het Nederlanderschap door middel van een optieverklaring, maar deze aanvraag is door de burgemeester geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 30 mei 2018 een verblijfsdocument heeft met de aantekening 'Familielid EU/EER', wat hem een tijdelijk verblijfsrecht verleent op basis van het Chavez-Vilchez-arrest. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet voldoet aan de voorwaarde van ten minste één jaar toelating voor onbepaalde tijd, zoals vereist in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer bestond. De rechtbank concludeert dat de weigering van de burgemeester om de optieverklaring te bevestigen terecht is, aangezien het verblijfsrecht van de eiser een tijdelijk karakter heeft en eindigt zodra zijn kind meerderjarig wordt of niet langer afhankelijk is van zijn zorg. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur.