ECLI:NL:RBDHA:2021:607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
AWB 19/9827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning langdurig ingezetene wegens onvoldoende rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke geschil tussen eiser, een Boliviaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening 'EU-langdurig ingezetene'. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarde van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland. Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner, maar deze was met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 oktober 2018, omdat de relatie was beëindigd. Eiser had tegen deze intrekking geen rechtsmiddelen aangewend.

De rechtbank overwoog dat eiser op het moment van de aanvraag niet voldeed aan de vereisten voor een EU-verblijfsvergunning, aangezien hij vanaf 1 oktober 2018 geen rechtmatig verblijf meer had. Eiser stelde dat de beoordeling niet op het moment van de aanvraag, maar op een eerdere datum moest plaatsvinden, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had inmiddels rechtmatig verblijf op andere gronden, maar de rechtbank zag geen aanleiding om de beroepsgrond van eiser verder te behandelen. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9827
[V-nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 januari 2021 in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1979, van Boliviaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verblijf bij partner [naam] ” ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 1 oktober 2018. Bij afzonderlijk besluit van 14 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening “EU- langdurig ingezetene” afgewezen.
Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 27 november 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Op 16 december 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser was in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn toenmalige partner [naam] . Bij besluit van 14 oktober 2019 is deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken met ingang van 1 oktober 2018, omdat de relatie met [naam] per die datum was beëindigd. Tegen deze intrekking heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Op 30 april 2019 heeft eiser verzocht om verlening van een verblijfsvergunning langdurig ingezetene. Deze aanvraag is afgewezen, omdat eiser op het moment van de aanvraag niet vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft verbleven op grond van een geldige verblijfsvergunning. Per 1 oktober 2018 had eiser immers geen rechtmatig verblijf in Nederland en de aanvraag is daarna ingediend. Deze zaak gaat over de afwijzing van die aanvraag.
3. Eiser heeft nu rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning “niet- tijdelijk humanitaire gronden”. De rechtbank overweegt ambtshalve dat eiser procesbelang heeft. [1]
Het oordeel van de rechtbank
4. Op grond van artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, onverminderd het eerste lid, de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000 heeft gehad, met inachtneming van het derde lid.
5. De relatie tussen eiser en [naam] was op het moment van de aanvraag verbroken. Eiser voldeed op dat moment dus niet aan de voorwaarde van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf, voorafgaand aan de aanvraag. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Volgens eiser moet verweerder echter niet uitgaan van het moment van de aanvraag, maar is het uitgangspunt een andere datum: 29 mei 2018. Op dat moment had eiser vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland en voldeed hij dus aan alle voorwaarden. De rechtbank volgt dit niet. Zoals verweerder terecht stelt, is het toetsingsmoment gelegen op het moment van het indienen van de aanvraag. Dat eiser ervoor heeft gekozen om zijn aanvraag niet op 29 mei 2018, maar op een later moment in te dienen, komt voor eisers eigen rekening en risico. Verweerder heeft de aanvraag dan ook op goede gronden afgewezen.
6. Eiser heeft subsidiair aangevoerd dat verweerder de aanvraag had moeten opvatten als een aanvraag om een verblijfvergunning met de beperking humanitair niet tijdelijk. De rechtbank volgt dat ook niet. Vast staat dat eiser op dit moment rechtmatig verblijf heeft op grond van deze beperking. Het belang om deze beroepsgrond nu nog te behandelen, ziet de rechtbank niet. Daarbij komt dat eiser zijn betoog dat verweerder de aanvraag om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ambtshalve had moeten opvatten als een andere aanvraag, niet nader heeft onderbouwd.
Conclusie
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. M.J.S. Kempers
mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten