ECLI:NL:RBDHA:2021:6032
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen herziening en terugvordering bijstandsuitkering niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 18 juli 2014 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 17 januari 2017 tot en met 28 februari 2019. Verweerder heeft in een besluit van 6 juni 2019 de bijstandsuitkering herzien en een bedrag van € 6.183,56 teruggevorderd. In een volgend besluit van 20 juni 2019 is de terugvordering gebruteerd, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 9.206,95. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft haar bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiseres stelde dat zij primair besluit I pas op 3 december 2019 had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat het besluit op 7 juni 2019 was verzonden. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 8 juni 2019 was aangevangen, waardoor het bezwaar van eiseres, dat op 17 december 2019 was ingediend, te laat was.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de brutering van de terugvordering correct was en dat er geen redenen waren om van brutering af te zien. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd dat de brutering onjuist was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.