ECLI:NL:CRVB:2015:1483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat zijn huishoudelijke verzorging met terugwerkende kracht had ingetrokken en hem verplichtte een persoonsgebonden budget terug te betalen. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het besluit van 18 maart 2013 op 20 maart 2013 op de voorgeschreven wijze aan de appellant is bekendgemaakt. De appellant betwistte de ontvangst van het besluit, maar de Raad oordeelde dat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat het besluit correct was verzonden. De Raad benadrukte dat het aan de appellant was om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen, wat hij niet had gedaan. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar was aangevangen op 20 maart 2013, waardoor het op 19 december 2013 ingediende bezwaar te laat was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 6 mei 2015.