ECLI:NL:RBDHA:2021:5919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
NL21.4716 en NL21.4717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Oekraïense eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 7 maart 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 24 maart 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag onzorgvuldig had behandeld, omdat de eiser niet was geconfronteerd met de onjuistheden en vaagheden in zijn verklaringen over zijn herkomst. De rechtbank stelde vast dat de hoormedewerker niet had voldaan aan de vereisten van de Procedurerichtlijn, die voorschrijft dat een asielzoeker de kans moet krijgen om te reageren op inconsistenties in zijn verklaringen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.4716 (beroep) en NL21.4717 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.R.D. Leene).

ProcesverloopBij besluit van 24 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen in de zin dat hij zijn beroepsprocedure in Nederland mag afwachten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Oekraïense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2002. Op 7 maart 2021 heeft hij een asielaanvraag ingediend en op 19 maart 2021 is hij naar aanleiding daarvan gehoord. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij woonde in een kindertehuis in [woonplaats] . Hij moest van militairen vechten om de Krim terug te krijgen, maar hij wilde niet vechten. Als hij terug zou keren naar Oekraïne zou hij verplicht worden te vechten en er zouden gevolgen zijn voor het feit dat hij gevlucht is.
Wat zijn de standpunten van partijen?
2. Verweerder heeft eiser gevolgd in zijn nationaliteit en identiteit, maar volgt niet dat eiser afkomstig is uit [woonplaats] . Eiser heeft zijn herkomst niet met documenten onderbouwd. Hij heeft vragen over zijn gestelde woonomgeving niet overtuigend kunnen beantwoorden, terwijl hij daar vrijwel zijn hele leven zou hebben gewoond. Eiser kon niet het volledige adres van het kindertehuis noemen. Verder heeft hij verklaard dat er geen rivieren of wateren in de directe omgeving waren, terwijl uit objectieve bronnen is gebleken dat er een rivier langs het kindertehuis loopt. De route die eiser beschrijft van het kindertehuis naar het stedelijk park waar eiser vaak kwam, klopt ook niet met objectieve bronnen. Eiser heeft periodieke activiteiten van het kindertehuis beschreven, maar deze kloppen niet met de activiteiten die op de website van het kindertehuis staan beschreven. Nadat eiser uit het kindertehuis is gevlucht, heeft hij twee maanden bij een oude vrouw in een dorpje verbleven, maar hij kan de naam van dat dorpje niet noemen en hij weet niet welke treinverbinding er door het dorp liep.
3. Verder stelt verweerder dat eiser te kennen heeft gegeven geen belang meer te hebben bij zijn asielaanvraag omdat hij sinds 23 maart 2021 met onbekende bestemming is vertrokken zonder de beslissing op zijn aanvraag af te wachten.
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen. De gemachtigde van eiser is op vrijdag 19 maart 2021 tijdens het gehoor gebeld door de hoormedewerker dat het gehoor niet op die dag kon worden afgerond en op maandag 22 maart 2021 zou worden voortgezet. De gemachtigde heeft daarop aangegeven dat hij op dinsdag 23 maart 2021 niet beschikbaar was om het gehoor met zijn cliënt te bespreken. De hoormedewerker heeft toen gezegd dat dan zou worden beslist op basis van het gehoor tot dan toe. Uit het gehoor blijkt ook dat na de pauze (wanneer met de gemachtigde van eiser gebeld werd) nog amper vragen zijn gesteld. Dit is onzorgvuldig, omdat de hoormedewerker blijkbaar vragen had, die nu niet gesteld zijn. Eiser is daardoor niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op vermeende onjuistheden in zijn verklaringen, zoals de Procedurerichtlijn vereist. Ook verweerders eigen Werkinstructie (WI) 2019/4 vermeldt dat het bij een besluit waarin de herkomst niet geloofwaardig wordt geacht, essentieel is dat betrokkene geconfronteerd wordt met de constatering dat antwoorden niet kloppen, vaag of onvolledig zijn.
Heeft eiser belang bij een uitspraak op zijn beroep?
5. Als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, moet er in beginsel vanuit worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op het verzoek. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [1]
6. De gemachtigde van eiser heeft in het aanvullende beroepsschrift van 6 april 2021 geschreven dat hij contact met eiser heeft gehad en dat niet kan worden gesteld dat eiser geen belang aan zijn procedure hecht. De rechtbank vindt dit voldoende om aan te nemen dat eiser nog steeds prijs stelt op internationale bescherming en belang heeft bij inhoudelijke behandeling van zijn beroep.
Is het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid?
7. Op grond van artikel 16 van de Procedurerichtlijn [2] moet bij het afnemen van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming, de verzoeker in de gelegenheid worden gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen en/of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Ook WI 2019/4 beschrijft dat het bij een besluit waarin herkomst niet geloofwaardig wordt geacht, essentieel is dat betrokkene wordt geconfronteerd met de constatering dat antwoorden niet kloppen, vaag en onvolledig zijn. WI 2019/4 schrijft verder voor: ‘
Wanneer de asielzoeker geconfronteerd wordt met gegevens die niet juist zijn, is het zaak om bij de confrontatie niet alle gegevens prijs te geven. Zo kan de asielzoeker wel worden geconfronteerd met het feit dat de afstanden tot de omliggende dorpjes niet kloppen. Echter, er hoeft niet aan de asielzoeker verteld te worden wat precies de afstand is. Ook kan de asielzoeker geconfronteerd worden met het feit dat er veel meer plaatsen rondom zijn woonplaats liggen en kan gevraagd worden waarom hij niet meer plaatsen kan noemen. Het belangrijkste is dat de asielzoeker de kans krijgt om de onjuiste informatie te herstellen dan wel dat er een verklaring wordt genoteerd waarom de asielzoeker bepaalde informatie niet weet.’ [3]
8. De rechtbank is van oordeel dat de hoormedewerker in dit geval niet aan artikel 16 van de Procedurerichtlijn en WI 2019/4 heeft voldaan. Zij heeft aan het eind van het gehoor aan eiser gevraagd:
"Voor de pauze heb ik u meerdere vragen gesteld over uw leefomgeving en leven in Oekraïne, Tot op heden heeft u middels uw verklaringen mij niet kunnen overtuigen dat u afkomstig bent uit [woonplaats] en het onveilige gedeelte van Oekraïne. Evenmin heeft u documenten overgelegd die kunnen aantonen dat u afkomstig bent uit het onveilige gedeelte van Oekraïne. Wilt u hierop reageren?"Zij heeft hem echter niet geconfronteerd met concrete onjuist- en vaagheden in zijn verklaringen met betrekking tot zijn herkomst, die hem in het bestreden besluit wel worden tegengeworpen. Zoals ook uit de WI 2019/4 blijkt, is het juist van belang betrokkene met vage of onjuiste antwoorden te confronteren (zonder de juiste gegevens prijs te geven), zodat onjuiste informatie kan worden hersteld dan wel een verklaring kan worden gegeven. Het telefoontje tussen de hoormedewerker en de gemachtigde van eiser tijdens de pauze van het gehoor wekt ook de indruk dat het gehoor daarna versneld is afgerond. De rechtbank vindt dat het bestreden besluit door de beschreven gang van zaken onzorgvuldig is voorbereid.
9. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verzocht, artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen. Het staat niet buiten twijfel dat zonder deze schending een andere uitkomst mogelijk was geweest. Daarbij betreft de schending een essentieel onderdeel van een gehoor.
Conclusie
10. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Het is aan verweerder om het geconstateerde gebrek te herstellen en een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
11. Omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep van eiser heeft beslist, wordt zijn verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep (NL21.4716) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL21.4717) af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, rechter, in aanwezigheid vanmr. E. van der Zweep, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarmee op het beroep is beslist, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, staan geen rechtsmiddelen open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.
2.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijk procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.
3.Pagina 9 van WI 2019/4.