ECLI:NL:RBDHA:2021:5915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
NL21.8268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring in het kader van Dublin-overdracht naar Malta

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2021 uitspraak gedaan over de opheffing van de maatregel van bewaring van een Soedanese asielzoeker, eiser, die in Nederland asiel had aangevraagd. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 mei 2021, met als doel de overdracht van eiser aan Malta te effectueren op basis van de Dublinverordening. Eiser had echter het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) verzocht om een interim measure, waardoor de rechtbank moest beoordelen of de maatregel van bewaring nog gerechtvaardigd was.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, maar dat de omstandigheden waren veranderd door het verzoek van eiser aan het EHRM. De rechtbank concludeerde dat het EHRM waarschijnlijk een interim measure zou treffen om de overdracht aan Malta te voorkomen, wat betekende dat de maatregel van bewaring niet langer kon worden gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de detentie van eiser onrechtmatig was, omdat de overdracht niet binnen de maximaal toegestane termijn kon plaatsvinden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring en gelastte de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de detentie tot dat moment niet onrechtmatig was geweest. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8268

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. A.S.M. Al Hamawandi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2000.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft onder meer de drie zware gronden betwist. Verweerder heeft daarop de zware grond 3e laten vallen.
De rechtbank overweegt dat verweerder beide zware gronden aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. Van grond 3a is de feitelijke juistheid niet betwist. Eiser heeft aangegeven dat hij zich echter direct na inreis in Nederland bij de bevoegde autoriteiten heeft gemeld en heeft aangegeven een asielaanvraag in te willen dienen. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze grond daarom niet een significant risico op onttrekken kan onderbouwen. De rechtbank overweegt dat uit het dossier genoegzaam blijkt dat eiser zich de dag van de inreis in Nederland heeft aangemeld en daags daarna een asielaanvraag heeft ingediend. Ook heeft eiser in zijn gehoor voorafgaand aan de maatregel uitgelegd waarom hij Malta heeft verlaten. Dit laat echter onverlet dat verweerder uit deze grond een onttrekkingsrisico kan afleiden. De Afdeling heeft vaker overwogen dat de enkele omstandigheid dat deze grond van toepassing kan worden geacht op nagenoeg alle asielzoekers hier niet aan afdoet. Zoals blijkt uit de motivering van grond 3k in de maatregel heeft eiser tweemaal geen gehoor gegeven aan een uitnodiging voor een vertrekgesprek. Dit argument mag verweerder ten grondslag leggen aan deze zware grond. Vertrekgesprekken moeten immers plaatsvinden om eiser van informatie te voorzien en ook om na te gaan of er wellicht omstandigheden zijn waarom alsnog van overdracht moet worden afgezien. Eiser heeft aangegeven dat hij dit niet bewust heeft gedaan maar dat de gesprekken zijn verschoven en hij het daarna eenvoudigweg vergeten is. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze uitleg, maar verweerder heeft terecht aangegeven dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om mee te werken aan de overdracht en het dus ook zijn verantwoordelijkheid is dat hij ervoor zorgdraagt te verschijnen bij deze gesprekken. Voor zover verweerder echter aan deze grond ten grondslag heeft gelegd dat eiser zelf geen uitvoering aan het overdrachtsbesluit heeft gegeven is deze motivering ondeugdelijk. Eiser heeft immers geen geldige reis- en identiteitsdocumenten zodat hij zich niet -rechtmatig- zelfstandig naar Malta kan begeven. Ook staat het eiser vrij om in rechte op te komen tegen het overdrachtsbesluit en de vraag in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel van bewaring of hij naar Malta wil ontkennend te beantwoorden. Hieruit blijkt echter niet meteen dat eiser geen medewerking verleent aan de overdracht. Eiser heeft ter zitting terecht gewezen op het verloop van het gehoor en vervolgens het vertrekgesprek dat heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eiser heeft toegelicht dat hij de uitkomst van zijn Dublin-procedure wilde afwachten en daarom in eerste instantie heeft verklaard dat hij niet naar Malta zou (willen) gaan. Verweerder mag de zware grond 3k dus aan de maatregel ten grondslag leggen maar enkel omdat eiser tweemaal niet is verschenen op een vertrekgesprek en hij wel zelf verantwoordelijk is om deze afspraken na te komen of tijdig te verzetten.
Dit betekent dat verweerder twee zware gronden aan de maatregel ten grondslag mocht leggen. Deze gronden kunnen de maatregel reeds dragen zodat de andere gronden en de betwisting daarvan geen bespreking behoeven.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel omdat eiser van plan was mee te werken aan de overdracht zodra al zijn procedures zouden zijn afgerond. De rechtbank overweegt dat deze grond niet slaagt. In de maatregel heeft verweerder genoegzaam gemotiveerd dat met name omdat eiser niet is verschenen op twee vertrekgesprekken en eiser voor oplegging van de maatregel steeds heeft verklaard niet naar Malta te willen niet kon worden volstaan met de oplegging van een lichter middel. Verweerder heeft in de maatregel bij de motivering van grond 3k bovendien kenbaar betrokken dat de duur van de detentie waarschijnlijk kort zou zijn.
5. In beginsel was verweerder bevoegd om aan eiser op 28 mei 2021 een maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank zal de maatregel evenwel per heden opheffen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. Eiser heeft op 8 november 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Malta op grond van de Dublinverordening en het tot stand gekomen claimakkoord verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft tegen het besluit waarbij is bepaald dat zijn asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen omdat Malta verantwoordelijk is beroep ingesteld en tegen de ongegrondverklaring van dit beroep hoger beroep ingesteld. Op 16 april 2021 heeft de Afdeling dit hoger beroep ongegrond verklaard.
De maatregel van bewaring is opgelegd om het in rechte vast staande overdrachtsbesluit te kunnen effectueren. De rechtbank, zittingsplaats Oost-Brabant, heeft op 19 april 2021 bij tussenuitspraak in een zaak waarin ook aan een zeer jonge Soedanese vreemdeling die direct na de inreis meerdere maanden gedetineerd is geweest in Malta het voornemen kenbaar gemaakt zich nader ter vergewissen bij EASO over -kort gezegd- de omstandigheden waarin Dublinclaimanten na terugkeer in Malta terecht zullen komen. (ECLI:NL:RBDHA:2021:3858). De rechtbank, zittingsplaats Oost-Brabant, zal in afwachting van een reactie van EASO alle (behandelingen van) beroepen aanhouden en verzoeken om een voorlopige voorziening toewijzen in procedures waarin verweerder voornemens is de vreemdeling aan Malta over te dragen. Deze omstandigheid laat echter onverlet dat in de zaak van eiser de Afdeling bij uitspraak van 16 april 2021 heeft geoordeeld dat het overdrachtsbesluit rechtmatig is. In beginsel kan de bewaringsrechter daarom geen oordeel vellen over een mogelijke overdracht aan Malta en ligt alleen ter toetsing voor of eiser ter fine van het in dit geval in rechte vaststaande overdrachtsbesluit niet onrechtmatig is gedetineerd. De bewaringsrechter is in deze procedure gehouden aan de uitspraak van de Afdeling die als hoogste nationale rechter het overdrachtsbesluit heeft getoetst.
7. Op 7 juni 2021 heeft eiser echter kenbaar gemaakt dat hij het EHRM heeft verzocht een interim measure te treffen om overdracht aan Malta te voorkomen. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan de navolgende stukken ingebracht:
Een brief van het EHRM van 4 juni 2021 gericht aan gemachtigde van eiser met -onder meer- de navolgende inhoud:
(…)
Application no. 22615/21
[eiser] . the Netherlands
Dear Sir,
I acknowledge receipt of your correspondence of 28 May 2021 requesting the European Court of Human Rights under Rule 39 of the Rules of Court to prevent the applicant’s removal to Malta.

Decision on interim measure

On 4 June 2021, the Court (the duty judge) decided to suspend the examination of Rule 39 of the Rules of Court until receipt of further information from the respondent Government.

Information requested

The Court decided to request the Government, under Rule 54 § 2 (a), to submit the following information:
“Is the government of the Netherlands in a position to explicitly confirm by Tuesday 8 June
2021 noon that the applicant will not be transferred pending the time that the authorities are reconsidering his case in the light of the new information submitted to them, and to submit to the Court, before Friday 25 June 2021 noon, the results of this reconsideration?”
The Government’s reply will be forwarded to you for information.
(…)
I enclose a letter from the Government to the Court from 4 June 2021.
Een brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (Buza) van 4 juni 2021 gericht aan de griffie van het EHRM met -onder meer- de navolgende inhoud:
(…)
Further to your letter of 1 June 2021 concerning the above application, I have the
honour to inform the Court as follows with regard to the question set out in that
letter.
The Government is currently studying the recently published Report of the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) as a result of its ad hoc visit to Malta in September 2020 (published 10 March 2021; CPT/Inf (2021) 1) and the most recent AIDA Country Report on Malta: 2020 Update (published May 2021). In light of this new information, the Government is considering the possible consequences for the applicant’s case.
(…)
8. De grond van eiser dat verweerder eerder op de hoogte is geweest dan wel had kunnen zijn van de stukken die nu leiden tot heroverweging van het overdrachtsbesluit maar die nu pas daadwerkelijk gaat bestuderen en verweerder daarom onvoldoende voortvarend handelt slaagt niet. Ten tijde van oplegging van de maatregel mocht verweerder uitgaan van het in rechte vaststaande overdrachtsbesluit. Eiser had het rapport van het CPT kunnen inbrengen in hoger beroep of een herhaalde asielaanvraag kunnen doen en dit rapport als nieuw relevant feit kunnen aandragen maar heeft dit kennelijk niet gedaan. De rechtbank kan niet nagaan of eiser ter onderbouwing van het verzoek om een interim measure een beroep heeft gedaan op dit rapport of dat het EHRM partijen hier ambtshalve op heeft gewezen om een gestelde dreigende 3 EVRM-schending te beoordelen. Verweerder heeft bij de beslissing om de maatregel op te leggen geen rekening hoeven houden met de mogelijkheid dat eiser een klacht bij het EHRM zou indienen. Eiser en/of zijn gemachtigde hadden dit in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel kenbaar kunnen maken en verweerder ook kunnen verzoeken bij de beslissing om de maatregel op te leggen het rapport van het CPT te betrekken. Dat verweerder dit bij de oplegging van de maatregel en de voortduring tot aan de zitting niet uit eigen beweging heeft gedaan leidt niet tot de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eiser.
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat namens BuZa in reactie op de vragen van het EHRM is aangegeven dat de zaak van eiser wordt heroverwogen met zich brengt dat het zicht op uitzetting is komen te vervallen. De rechtbank volgt dit niet. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat na een annulering van een eerder geplande overdracht op 10 juni 2021 thans de overdracht is gepland op 14 juni 2021 terwijl uit het in rechte vaststaande overdrachtsbesluit een bevoegdheid tot overdracht voortvloeit.
10. Uit de communicatie van het EHRM aan Nederland leidt de rechtbank echter af dat het EHRM voornemens is om op 25 juni 2021 een beslissing op het verzoek om een interim measure te nemen. Het EHRM heeft aan Nederland gevraagd te bevestigen dat van overdracht wordt afgezien totdat het EHRM op 25 juni 2021 zal beslissen. De rechtbank leidt hieruit af dat indien Nederland deze toezegging niet zal doen of niet tijdig zal doen, het EHRM zelf een voorziening zal treffen en zal bepalen dat eiser niet mag worden overgedragen aan Malta totdat het EHRM -in ieder geval- heeft beslist op het verzoek om een interim measure.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken voldoende blijkt dat het EHRM, ofwel doordat Nederland de gevraagde toezegging doet, ofwel door zelf een maatregel te treffen, zal bewerkstelligen dat eiser niet wordt overgedragen voor 25 juni 2021.
In de onderhavige zaak heeft te gelden dat het claimakkoord tot stand is gekomen op 5 januari 2021. Uit het dossier blijkt niet dat de overdrachtstermijn van zes maanden op enig moment is gestuit, geschorst of opnieuw een aanvang heeft genomen. De overdrachtstermijn verloopt anderhalve week nadat het EHRM voornemens is te beslissen op het verzoek om een interim measure.
11. De rechtbank heeft ambtshalve kennis van de navolgende stukken:
  • EASO Operational and Technical Assistance Plan to Malta 2019;
  • 2020 Operational & Technical Assistance Plan Agreed by EASO and Malta, 12 december 2019”;
  • EASO Operating Plan to Malta 2021
  • Report to the Maltese Government on the visit to Malta carried out by the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT) from 17 to 22 September 2020, Strasbourg, 10 March 2021;
  • Response of the Maltese Government to the report of the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment of Punishment on its visit to Malta from 17 – 22 September 2020, Strasbourg, 10 March 2021.
  • Media release Council of Europe, Torture Prevention Committee calls on Malta to improve treatment of detained migrants, 10 maart 2021.
12. De rechtbank wijst er ook op dat het EHRM bij arrest van 11 maart 2021 in de zaak Feilazoo tegen Malta (ECLI:CE:ECHR:2021:0311JUD000686519) ten aanzien van Malta (wederom) een schending van artikel 3 en artikel 5, eerste lid, EVRM heeft vastgesteld in verband met de detentieomstandigheden in vreemdelingendetentie.
13. De rechtbank acht het uitgesloten, gelet op bovenstaande stukken en gelet op de vragen die het EHRM aan Nederland heeft gesteld, dat het EHRM niet over zal gaan tot het treffen van een interim measure om te voorkomen dat eiser wordt overgedragen aan Malta voordat het EHRM inhoudelijk in zal kunnen gaan op de klacht die eiser heeft ingediend of zal indienen. Weliswaar zou betoogd kunnen worden dat een door het EHRM getroffen interim measure de overdrachtstermijn stuit of opnieuw zal laten aanvangen als de interim measure wordt opgegeven en dan, afhankelijk van de uitspraak van het EHRM, overdracht wellicht in een later stadium aan de orde kan komen. Gelet op het tijdsverloop dat gemoeid zal zijn met het afronden van de procedure(s) bij het EHRM is het uitgesloten dat de overdracht binnen de maximaal toegestane termijn om eiser op de zogenaamde Dublin-grondslag te detineren kan worden gerealiseerd. Nu de detentie strekt tot het verzekeren van de overdracht aan Malta en de rechtbank het uitgesloten acht dat de feitelijke overdracht plaats kan vinden binnen de maximaal toegestane termijn dient de maatregel reeds nu te worden beëindigd en eiser in vrijheid te worden gesteld.
14. Het komt de rechtbank bovendien voor dat Nederland een verzoek van het EHRM niet naast zich neer zal leggen en aan het EHRM zal toezeggen dat eiser vooralsnog niet zal worden overgedragen. Gelet op de uiterste overdrachtstermijn acht de rechtbank het om deze reden ook ongewis dat - voor zover het EHRM er niet in slaagt om op 25 juni 2021 te beslissen op het verzoek om een interim measure – de overdrachtstermijn niet ongebruikt zal verstrijken.
15. Eiser heeft tevens verzocht om schadevergoeding voor onrechtmatig ondergane detentie. De rechtbank wijst dit verzoek af. Eiser heeft deze stukken pas enkele uren voor de behandeling ter zitting aan het dossier kunnen toevoegen en eerst op grond van het onderzoek ter zitting stelt de rechtbank in deze uitspraak vast dat verdere voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht. Tot aan deze uitspraak is de detentie, gelet op het door de Afdeling geaccordeerde overdrachtsbesluit, de grondslag en de motivering van de maatregel niet onrechtmatig geweest. De stelling dat BuZa op 4 juni 2021 aan het EHRM heeft laten weten de zaak van eiser nader te bestuderen en dat reeds aanleiding had moeten zijn voor verweerder om de maatregel op te heffen volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht door BuZa niet in kennis te zijn gesteld van de procedure bij het EHRM en deze brief van 4 juni 2021 aan het EHRM. Weliswaar vallen zowel BuZa als verweerder onder “de Nederlandse autoriteiten” maar verweerder kan bezwaarlijk worden verweten geen gevolgen te verbinden aan een brief van BuZa als hij daarvan niet in kennis wordt gesteld. Het staat eiser uiteraard vrij een klacht in te dienen bij BuZa met als strekking dat het bijzonder onzorgvuldig is om verweerder, die nu juist is belast met de feitelijke overdracht en de beslissing om eiser te detineren ter fine van die overdracht, niet onmiddellijk in kennis te stellen van het standpunt dat niet verweerder maar BuZa “de zaak” van eiser gaat bestuderen en heroverwegen. Indien eiser aanspraak wenst te maken op schadevergoeding voor de ondergane detentie tussen 4 juni 2021 en de feitelijke opheffing zal zij zich dan ook tot BuZa moeten wenden.
16. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, de onmiddellijke opheffing van de maatregel bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 8 juni 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.