In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een naturalisatieverzoek van eiseres en haar minderjarig kind. Eiseres, die in bezwaar ging tegen de afwijzing van haar verzoek, was van mening dat de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onterecht was. De staatssecretaris had het verzoek afgewezen op basis van ernstige vermoedens dat eiseres een gevaar voor de openbare orde vormde, aangezien zij in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag een strafbeschikking had gekregen voor het plegen van een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht tot deze conclusie was gekomen, gezien de strafbeschikking die aan eiseres was opgelegd.