ECLI:NL:RBDHA:2021:5899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AWB – 19 _ 6750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw. Eisers, bewoners van een nabijgelegen woning, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, dat vergunninghouders toestemming had gegeven voor de bouw van de dakopbouw. De rechtbank oordeelt dat de dakopbouw niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. De afstand tussen de woningen is voldoende groot om te concluderen dat er geen significante schaduwwerking of lichtvermindering zal optreden. De rechtbank wijst erop dat er geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht, en dat de vermindering van het uitzicht van eisers niet onaanvaardbaar is.

Daarnaast heeft de rechtbank de beroepsgronden van eisers over de redelijke eisen van welstand verworpen. De rechtbank stelt vast dat de welstandscommissie drie positieve adviezen heeft afgegeven en dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd waarom deze adviezen niet gevolgd zouden moeten worden. De rechtbank concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dakopbouw voldoet aan de welstandscriteria en dat er geen strijd is met de ruimtelijke onderbouwing van eerdere besluiten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eisers ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: E.M. Tolido).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1] en [derde-partij 2], te [woonplaats] , vergunninghouders.

Procesverloop

In het besluit van 28 maart 2019 (primair besluit) heeft verweerder vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op de woning aan het [adres] [huisnummer 1] te [plaats] .
In het besluit van 6 september 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft verweerder een gewijzigd besluit op bezwaar (bestreden besluit II) genomen en vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het verplaatsen van twee gevelkozijnen in de dakopbouw.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2021. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] . Vergunninghouders zijn verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Vergunninghouders hebben op 1 februari 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een bouwplan dat ziet op het plaatsen van een dakopbouw over een deel van de eerste verdieping op de woning aan het [adres] [huisnummer 1] te [plaats] . Deze aanvraag heeft betrekking op de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Door de dakopbouw wordt de totale hoogte van de woning 9,25 meter. Dit is hoger dan het bestemmingsplan toestaat.
2. Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder zijn er tegen het bouwplan geen stedenbouwkundige, ruimtelijke en planologische bezwaren. Met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte is verweerder op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht van de planregels afgeweken (de buitenplanse ‘kruimelgevallenregeling’).
3. Eisers zijn het niet eens met bestreden besluit I. Zij voeren samengevat aan dat de dakopbouw hun woon- en leefklimaat aantast. Daarnaast zijn eisers het niet eens met de adviezen van de welstandscommissie, waarin wordt geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat woningen aan het [adres] niet mochten worden gewijzigd. Eisers wijzen hierbij op het besluit van 31 oktober 2006, de gronduitgifte-overeenkomst en de akte van levering.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Het woon- en leefklimaat
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de dakopbouw niet leidt tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers. De afstand tussen het perceel van eisers en het perceel van vergunninghouders is ruim dertig meter. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze afstand zodanig groot is dat de dakopbouw niet zal leiden
tot onevenredige schaduwwerking of lichtvermindering in de woning van eisers. De rechtbank constateert verder dat door de dakopbouw het uitzicht van eisers verandert; waar zij eerst vanuit hun woning de toppen van de bomen in het park achter [adres] [huisnummer 1] konden zien, kijken zij nu aan tegen de dakopbouw. De rechtbank begrijpt dat eisers dit ervaren als een verslechtering van hun uitzicht en daar niet blij mee zijn. Echter bestaat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geen recht op blijvend vrij uitzicht. [1] Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vermindering van het uitzicht niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij eisers. De beroepsgronden van eisers over het woon- en leefklimaat slagen niet.
De redelijke eisen van welstand
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling mag verweerder aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen, tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Ook geldt een (verzwaarde) motiveringsplicht indien de aanvrager of een derde belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [2]
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de welstandcommissie drie positieve adviezen heeft afgegeven. De welstandscommissie heeft in het eerste advies van 5 februari 2019 getoetst aan de criteria voor het gebied ‘Groenstructuur’, in het tweede advies van 12 maart 2019 aan het gebied ‘Stratenplannen’ en in het laatste advies van 19 mei 2020 aan beide gebieden. Voor zover eisers hebben aangevoerd dat de procedure van de welstandscommissie gebreken vertoont, sluit de rechtbank aan bij hetgeen de voorzieningenrechter hierover in zijn uitspraak van 3 april 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:3032) heeft overwogen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de welstandcommissie niet aan de juiste criteria heeft getoetst. De woning [adres] [huisnummer 1] ligt volgens de Welstandsnota Leidschendam-Voorburg binnen het gebied ‘Groenstructuur’, zodat de welstandscommissie terecht heeft getoetst of het bouwplan voldoet aan de criteria die voor dit gebied gelden. Volledigheidshalve heeft de welstandscommissie het bouwplan als aanvulling daarop ook aan de criteria voor het naastgelegen gebied ‘Stratenplannen’ getoetst. Daarnaast heeft de welstandscommissie gekeken naar hoe het bouwplan zich architectonisch verhoudt tot de rest van de wijk en daarbij overwogen dat het bouwplan een goede weerspiegeling is van het architectonisch beeld.
6.2.
Ten aanzien van de inhoud van het advies hebben eisers enkel hun eigen mening gegeven; een advies van een deskundig te achten persoon of instantie hebben zij niet overgelegd. Zij hebben de welstandsadviezen dus onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Hetgeen eisers hebben gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat verweerder zich bij de bestreden besluiten niet op voornoemde welstandsadviezen mocht baseren. De beroepsgronden van eisers over de redelijke eisen van welstand slagen daarom ook niet.
Het gewekte vertrouwen
7. Eisers betogen dat zij vanwege de ruimtelijke onderbouwing behorend bij het besluit van verweerder van 31 oktober 2006, de gronduitgifte-overeenkomst van 30 oktober 2007 en de akte van levering er op mochten vertrouwen dat er geen wijzingen aan de woningen in de wijk konden worden aangebracht. De rechtbank volgt dit betoog van eisers niet. In de gronduitgifte-overeenkomst en de akte van levering staat niet dat er helemaal geen wijzigingen mogen plaatsvinden, maar alleen dat er geen wijzingen mogen plaatsvinden die het architectonisch uiterlijk van de woningen veranderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hiervan geen sprake is. De dakopbouw is gebouwd in dezelfde architectonische stijl als de rest van de woningen in de wijk. Het bouwplan is bovendien voorgelegd aan de architect die de wijk heeft ontworpen en die heeft aangegeven het eens te zijn met de opzet van het bouwplan en het een goede vertaling te vinden van de hoofdprincipes van de wijk. Verweerder heeft zich verder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden besluit ook niet strijdig is met de ruimtelijke onderbouwing bij het besluit van 31 oktober 2006. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat, doordat het bouwplan niet over de volle breedte van de woning zal worden gebouwd, het afwisselend architectonisch beeld/ontwerp van één, twee, en drie-laagse volumes niet wordt aangetast. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen reden om verweerders standpunt voor onjuist te houden.
De overige beroepsgronden
8. Eisers betogen verder dat verweerder heeft verklaard dat voor de dakopbouw op de woning aan het [adres] [huisnummer 2] eenmalig een uitzondering is gemaakt en dat hieruit volgt dat een andere dakopbouw niet zou worden toegestaan. De rechtbank volgt dit betoog van eisers niet. Partijen hebben ter zitting verklaard dat de dakopbouw bij de woning aan het [adres] 2 niet voldeed aan de eisen die worden gesteld aan het architectonisch uiterlijk voor de woningen. Dat verweerder hiervoor eenmalig een uitzondering heeft gemaakt, betekent niet dat een dakopbouw die wel aan deze eisen voldoet niet zou mogen worden gebouwd.
9. Voor zover eisers betogen dat de ventilatie-uitlaten van de airconditioning één meter zijn verplaatst ten opzichte van hetgeen op de bouwtekeningen is aangegeven, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat dit een wijziging van ondergeschikte aard betreft waarvoor geen nieuwe vergunningaanvraag is vereist.
10. Hetgeen eisers verder hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de bestreden besluiten niet in stand kunnen blijven.
11. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het aan de orde zijnde bouwplan.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1949.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8987.