Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
wonende te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf,
gedaagde partij,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die sinds 1983 werkzaam was voor De Staat, en De Staat der Nederlanden, meer specifiek het Ministerie van Financiën. De eiser, die op 22 augustus 2020 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, had bezwaar gemaakt tegen het feit dat hij niet tijdig was voorgelicht over de mogelijkheid om door te werken na het bereiken van deze leeftijd. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding, de conclusie van antwoord en de ingebrachte producties. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 mei 2021 is de eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft de gemachtigde van De Staat ook zijn standpunt toegelicht.
De eiser vorderde primair dat De Staat hem zou bevestigen dat hij op grond van artikel 98 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) tot zijn 70ste levensjaar mocht doorwerken. Subsidiair vorderde hij een tijdelijke arbeidsovereenkomst en meer subsidiair schadevergoeding wegens schending van de norm van goed werkgeverschap. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat hij onbevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, omdat de rechtspositie van de eiser door de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) is gewijzigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser door het nalaten van De Staat in zijn belangen is geraakt en dat de zaak doorgezonden moet worden naar de sector bestuursrecht van de rechtbank Den Haag.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, wordt doorgezonden naar de sector bestuursrecht, omdat de bevoegdheid om te oordelen over de vorderingen van de eiser niet bij de kantonrechter ligt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.