ECLI:NL:RBDHA:2021:5868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
8913715 RL EXPL 20-22769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in geschil over arbeidscontract van ambtenaar na inwerkingtreding WNRA

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die sinds 1983 werkzaam was voor De Staat, en De Staat der Nederlanden, meer specifiek het Ministerie van Financiën. De eiser, die op 22 augustus 2020 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, had bezwaar gemaakt tegen het feit dat hij niet tijdig was voorgelicht over de mogelijkheid om door te werken na het bereiken van deze leeftijd. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding, de conclusie van antwoord en de ingebrachte producties. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 mei 2021 is de eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft de gemachtigde van De Staat ook zijn standpunt toegelicht.

De eiser vorderde primair dat De Staat hem zou bevestigen dat hij op grond van artikel 98 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) tot zijn 70ste levensjaar mocht doorwerken. Subsidiair vorderde hij een tijdelijke arbeidsovereenkomst en meer subsidiair schadevergoeding wegens schending van de norm van goed werkgeverschap. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat hij onbevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen, omdat de rechtspositie van de eiser door de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) is gewijzigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser door het nalaten van De Staat in zijn belangen is geraakt en dat de zaak doorgezonden moet worden naar de sector bestuursrecht van de rechtbank Den Haag.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, wordt doorgezonden naar de sector bestuursrecht, omdat de bevoegdheid om te oordelen over de vorderingen van de eiser niet bij de kantonrechter ligt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
RvVHvB/C
Zaak-/rolnummer: 8913715 RL EXPL 20-22769
2 juni 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.P.L.C. Dijkgraaf,
tegen
De Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het Ministerie van Financiën,
zetelend te ’s-Gravenhage,
gedaagde partij,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen zullen hierna aangeduid worden als “ [eiser] ” en “De Staat”.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding van 26 november 2020;
- de conclusie van antwoord;
- de e-mail van 22 april 2021 van de zijde van De Staat;
- de ingebrachte producties.
1.2.
Op 6 mei 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] is toen in persoon verschenen. Hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens De Staat is zijn gemachtigde verschenen. Van hetgeen partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht, heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen bevinden zich in het procesdossier.
1.3.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1954, is sinds 1 september 1983 werkzaam (geweest) voor De Staat. In de laatste jaren was [eiser] werkzaam bij de Belastingdienst in de functie van [functie] bij het segment [naam segment] .
2.2.
Op 19 december 2019 heeft [eiser] een e-mail verzonden aan De Staat. Daarin staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
Met ingang van 1 januari a.s. verdwijnt de ARAR en daarmee het recht om in dienst te mogen blijven tot op 70 jarige leeftijd. (…) Ik ben er enkele weken geleden achter gekomen dat de verandering voor mij in verschillende opzichten bijzondere gevolgen heeft. 22 Augustus volgend jaar hoop ik de AOW leeftijd te bereiken. Daarom verlies ik met ingang van 1 september volgend jaar mijn baan met de eventuele mogelijkheid van een tijdelijk arbeidscontract. Welke spelregels hierbij zullen worden gehanteerd is nog onbekend en leidinggevenden kunnen me daarin geen enkel houvast bieden. Verder heeft de verandering ook nog tot gevolg dat ik met de afkoopsom in het kader van SWITCH financieel beter af was geweest. Kortom gevolgen waar ik allesbehalve blij van word. Temeer wanneer je zoals ik over die gevolgen in het ongewisse verkeert en geen grip of houvast meer hebt. Ik merk ook dat er intern nauwelijks aandacht voor mijn situatie is en dat ik tot een leeftijdsgroep behoor die als over de datum wordt beschouwd. En dat terwijl ik nog elke dag mijn stinkende best doe om een zo goed mogelijke bijdrage te leveren.
Ik maak hierbij bezwaar tegen de gang van zaken en vind het hoogst onzorgvuldig dat ik niet actief benaderd ben over een ingrijpende verandering die op zo'n korte termijn grote impact heeft op mijn leven. Ik verzoek je hierbij om verlenging van mijn arbeidscontract tot 1 mei 2022 en dat op grond van de spelregels zoals die vermeld staan in de ARAR.
(…)”
2.3.
Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (WNRA) in werking getreden. Als gevolg van de WNRA bestaat er vanaf 1 januari 2020 (van rechtswege) een (civielrechtelijke) arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en De Staat.
2.4.
De Staat heeft op 23 april 2020 per brief aan [eiser] te kennen gegeven dat het verzoek van [eiser] , om tot 1 mei 2022 te mogen doorwerken, wordt afgewezen.
2.5.
Daarna hebben partijen schriftelijk gecorrespondeerd. In dat kader heeft [eiser] De Staat op 13 mei 2020 verzocht om hem een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden voor de periode van 22 augustus 2020 tot 22 augustus 2021. De Staat heeft in een brief van 14 juli 2020 -kort gezegd-aan [eiser] te kennen gegeven dat zij het aanvullende verzoek van [eiser] om tot 22 augustus 2021 door te werken, niet ondersteunt. De Staat heeft in deze brief ook geschreven dat [eiser] vanaf 22 augustus 2020 nog vier maanden mocht blijven doorwerken.
2.6.
Op 22 augustus 2020 heeft [eiser] de AOW-gerechtigde leeftijd van 66 jaar en vier maanden bereikt.
2.7.
Op 22 december 2020 is de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en de Staat (van rechtswege) geëindigd.

3.De vordering, grondslag en het verweer

3.1.
In de inleidende dagvaarding vordert [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- De Staat te gelasten aan [eiser] te bevestigen dat hij op grond van artikel 98 ARAR (oud) tot zijn 70ste levensjaar mag doorwerken;
subsidiair:
- De Staat te gelasten aan [eiser] een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan te bieden met een looptijd van 22 augustus 2020 tot 22 augustus 2021;
meer subsidiair:
- De Staat te veroordelen tot het vergoeden van de schade van € 100.081,68 bruto vanwege het schenden van de norm van goed werkgeverschap;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
- De Staat te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Op de stellingen die [eiser] ten grondslag heeft gelegd aan zijn vorderingen en de verweren die De Staat daartegen heeft gevoerd, zal hierna -voor zover nodig- worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser] de subsidiair ingestelde vordering (zoals hiervoor besproken onder rechtsoverweging 3.1.) ingetrokken. De kantonrechter heeft ambtshalve met partijen ten aanzien van de primaire vordering een voorvraag aan de orde gesteld.
De primaire vordering van [eiser] is gegrond op artikel 98 ARAR en de stelling dat [eiser] op 19 december 2019 (schriftelijk) bezwaar heeft gemaakt tegen een feitelijke handeling/nalaten van De Staat dat hij niet tijdig (voor 1 januari 2020) is voorgelicht over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om door te werken na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd. Gelet op de datum van dit schriftelijke bezwaar is in dit geding de voorvraag aan de orde of de kantonrechter in deze zaak de bevoegde rechter is om van de vordering van [eiser] kennis te nemen of dat de bestuursrechter in dit geval de bevoegde rechter is van dit geschil kennis te nemen.
4.2.
Op 1 januari 2020 is de WNRA in werking getreden. Als gevolg van die wet is de rechtspositie (van een groot deel) van de ambtenaren van rechtswege gewijzigd. In plaats van een publiekrechtelijke aanstelling hebben de meeste ambtenaren, zoals [eiser] , sinds 1 januari 2020 een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst met een publiekrechtelijk bestuursorgaan, zoals hier met de Staat (Ministerie van Financiën). Het overgangsrecht op dit punt is vastgelegd in onder meer artikel 16 van de Ambtenarenwet 2017.
In artikel 16 eerste lid van die wet is bepaald dat besluiten die zijn genomen vóór 1 januari 2020, hun geldigheid behouden. In het tweede lid van dat wetsartikel is voorts bepaald dat procedures die worden gevoerd over een genomen besluit of handeling daterend van voor inwerkingtreding van de WNRA, op grond van het voorheen geldende bestuursrecht worden voortgezet.
4.3.
In artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is daarnaast opgenomen dat een belanghebbende tegen – kort gezegd – een besluit beroep in kan stellen bij de bestuursrechter. Artikel 8:2 lid 1, onderdeel a, sub 1° Awb bepaalt vervolgens dat ‘een andere handeling’ van een bestuursorgaan gelijk gesteld wordt aan een besluit indien een ambtenaar (als bedoeld in artikel 1 Ambtenarenwet) belanghebbende is. Dit artikel waarborgt dat ambtenaren ook beroep kunnen instellen tegen onder meer mondelinge beslissingen en feitelijke handelingen die hen in hun belang als ambtenaar rechtstreeks raken.
4.4.
Doordat [eiser] voor 1 januari 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen de feitelijke omstandigheid dat hij door de Staat niet tijdig is voorgelicht over de mogelijkheid om het verzoek in te dienen om door te werken na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en doordat De Staat ook niet vóór 1 januari 2020 heeft beslist op het met dit nalaten samenhangende verzoek van [eiser] om na 22 augustus 2020 – de datum waarop [eiser] de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt – te mogen doorwerken, is [eiser] geraakt in zijn (financiële) belangen.
Met inwerkingtreding van de WNRA bestaat na 1 januari 2020 immers niet meer de mogelijkheid voor [eiser] om na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd door te blijven werken voor De Staat.
Anders dan onder het Algemeen Rijksambtenarenreglement (het ARAR) moeten werkgever en werknemer onder de WNRA daar gezamenlijk overeenstemming over hebben bereikt.
Met het bezwaar van 19 december 2019 en het daarmee samenhangende verzoek op grond van artikel 98 sub h ARAR heeft Ten Tuscher de op grond van de Awb en de Ambtenarenwet correcte route ingeslagen.
4.5.
De raadsman van [eiser] heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat hij geen acht heeft geslagen op artikel 16 Ambtenarenwet 2017 en de uitwerking van dat artikel op de zaak van zijn cliënt en de zaak bij dagvaarding te hebben aangebracht. Bij de mondelinge behandeling heeft [eiser] verzocht om de zaak door te zenden naar de bestuursrechter van de rechtbank Den Haag. De Staat heeft zich neergelegd bij dat verzoek.
4.6.
Uit de beslissing van de Raad van State van 9 mei 2012 (ECLI:NL:2012:BW 5287, JB 2021/160) volgt dat nu op het adres van de kantonrechter te Den Haag, ook de sector Bestuursrecht zetelt, de kantonrechter deze zaak, in stand waarin deze zich bevindt, moet doorzenden naar die sector bestuursrecht.
Hierbij moet nog worden aangetekend dat onbestreden is dat de brieven van 23 april 2020 en 22 juli 2020 waarin afwijzend wordt beslist op het bezwaar van [eiser] niet zijn voorzien van een rechtsmiddelenclausule
4.7.
De zaak zal daarom, in de stand waarin deze zich bevindt, worden doorgezonden naar de sector bestuursrecht van deze rechtbank.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de betreffende vorderingen van [eiser] ;
- zendt de zaak in de stand waarin deze bevindt zich door naar de sector bestuursrecht van de rechtbank Den Haag.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2021 in bijzijn van de griffier.