Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen
[B.V. 1] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
[derde-partij], ex-werknemer
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de schorsing en beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van een ex-werknemer, [derde-partij]. Eiseres, [B.V. 1] B.V., heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) die de uitbetaling van de ZW-uitkering aan [derde-partij] schorste en beëindigde. De rechtbank heeft drie zaken beoordeeld: SGR 19/1594, SGR 19/1937 en SGR 19/5737, die alle betrekking hebben op de rechten van [derde-partij] op ZW-uitkering vanaf 15 mei 2018.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht het bezwaar van [derde-partij] tegen de intrekking van zijn ZW-uitkering per 15 mei 2018 gegrond heeft verklaard. Eiseres had verzocht om beëindiging van de uitkering op basis van het niet nakomen van re-integratieverplichtingen door [derde-partij]. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de door eiseres aangevoerde redenen, het recht op ziekengeld per 15 mei 2018 kon worden vastgesteld. Eiseres had geen procesbelang bij de beoordeling van de schorsing per 15 mei 2018, omdat [derde-partij] nog recht had op de uitkering.
In de zaak SGR 19/5737 oordeelde de rechtbank dat de schorsing van de betaling van de ZW-uitkering per 27 juli 2018 niet kon worden gehandhaafd, omdat [derde-partij] op dat moment nog steeds arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep in de zaken SGR 19/1594 en SGR 19/5737 ongegrond en het beroep in de zaak SGR 19/1937 niet-ontvankelijk voor zover het de schorsing per 15 mei 2018 betreft. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.