ECLI:NL:RBDHA:2021:5836
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag kinderbijslag over de periode 1994 tot en met 1997
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag. De aanvraag, ingediend op 3 februari 2020, betrof kinderbijslag over de jaren 1994 tot en met 1997 voor zes kinderen. De SVB had de aanvraag afgewezen met het argument dat een nabetaling van kinderbijslag slechts een terugwerkende kracht van maximaal één jaar heeft. Eiser betwistte deze afwijzing en stelde dat er nog geen beslissing was genomen op zijn aanvraag uit 1996, en dat er bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden.
De rechtbank overwoog dat de SVB geen dossierstukken meer had over de jaren waarop de aanvraag betrekking had, omdat deze niet langer dan vijf jaar na het einde van het recht op kinderbijslag bewaard hoeven te worden. De rechtbank concludeerde dat de SVB voldoende aannemelijk had gemaakt dat er in het verleden afwijzende beslissingen waren genomen over de kinderbijslagaanvragen van eiser. Eiser had niet aangetoond dat er nog een openstaande aanvraag was en de rechtbank oordeelde dat het risico van het ontbreken van stukken voor rekening van eiser kwam.
De rechtbank stelde vast dat, volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), het recht op kinderbijslag niet eerder kan ingaan dan een jaar voorafgaand aan de aanvraag. Aangezien de mogelijkheid voor een langere terugwerkende kracht per 1 januari 2016 was vervallen, kon de SVB de aanvraag van eiser niet honoreren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskosten af.