ECLI:NL:RBDHA:2021:5813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/8255
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM wegens onvoldoende bewijs van familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid van referent, die afkomstig is uit Eritrea. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de identiteit van de biologische ouders van referent niet was aangetoond, waardoor de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet kon worden vastgesteld. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag terecht ongegrond had verklaard.

De rechtbank overwoog dat eiseres en referent onvoldoende bewijs hadden geleverd om de identiteit van de biologische ouders van referent aan te tonen. De rechtbank stelde vast dat de documenten die eiseres had overgelegd, waaronder een verklaring van de Eritrese rechtbank en getuigenverklaringen, niet substantieel genoeg waren om de gestelde familierechtelijke relatie te onderbouwen. Verweerder had bovendien geen bewijsnood hoeven aannemen, aangezien eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om officiële documenten te overleggen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder de gedragslijn bij de beoordeling van nareiszaken correct had toegepast en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8255

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres met het verblijfsdoel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij referent, [A] , afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2021. Referent is namens eiseres verschenen, samen met de gemachtigde van eiseres. Als tolk was A. Solomon aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
Referent is afkomstig uit Eritrea en heeft op 4 juni 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Op 3 oktober 2019 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid voor eiseres, zijn gestelde halfzus, ook van Eritrese nationaliteit. Eiseres zou in Eritrea als pleegmoeder en voogd voor referent hebben gezorgd. Referent wil dat eiseres samen met hem in Nederland kan verblijven. Ter onderbouwing van de aanvraag zijn onder meer de volgende documenten overgelegd, met vertaling:
- Verklaring van de Gemeenschappelijke rechtbank van Kudozibio in Eritrea van 20 augustus 2019 (hierna: verklaring van de Eritrese rechtbank);
- Kopie van de bewonerspas van eiseres in de Provincie Maekel;
- Kopie van de ID-kaart van eiseres;
- Foto’s van de graven van de gestelde ouders van eiseres en referent.
Deze documenten zijn op echtheid onderzocht door Bureau Documenten, maar deze heeft de echtheid ervan niet kunnen vaststellen. In september en oktober 2020 hebben eiseres en referent ook nog berichten van de UNHCR over eiseres ingediend en getuigenverklaringen van [B] en [C] over de gestelde ouders van eiseres en referent.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de identiteit van de biologische ouders van referent niet is aangetoond, zodat niet duidelijk is geworden dat eiseres en referent daadwerkelijk halfbroer en -zus van elkaar zijn en een pleegrelatie hebben, zoals zij zeggen. Hoewel de identiteit van eiseres is aangetoond, kan de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent pas worden vastgesteld als ook de identiteit van de biologische ouders van referent duidelijk is. Eiseres en referent hebben niet aannemelijk gemaakt wie de biologische ouders van referent zijn, omdat zij daarvoor te weinig documenten en geen officiële of indicatieve documenten hebben overgelegd. Verweerder neemt geen bewijsnood aan en heeft geen nader onderzoek aangeboden.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat verweerder een verkeerd beoordelingskader hanteert, omdat in de eerste plaats de relatie tussen eiseres en referent moet worden aangetoond. Het aantonen van de identiteit en relatie met de biologische ouders van referent en eiseres is geen zelfstandige voorwaarde voor het vaststellen van de relatie tussen eiseres en referent. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 april 2020 [1] stelt eiseres dat verweerder meer waarde moet hechten aan de verklaring van de Eritrese rechtbank over het overlijden van de biologische ouders, die zij heeft ingebracht. Bij twijfel aan de waarde van dit stuk dient verweerder nader onderzoek te doen. Ook kan verweerder volgens eiseres niet verlangen dat zij een geldig identiteitsbewijs overlegt van de overleden biologische ouders.
Het toetsingskader
4. Verweerder hanteert een vaste gedragslijn bij de beoordeling van nareiszaken, die analoog van toepassing is op 8 EVRM-zaken zoals deze. [2] De ABRvS heeft deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [3] Daarnaast heeft de ABRvS op 16 september 2019 [4] geoordeeld dat de gedragslijn in overeenstemming is met het uiteengezette algemene beoordelingskader in nareiszaken in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019 (arrest E). [5]
5. Om een pleegsituatie tussen een pleegkind en pleegouder vast te kunnen stellen, is op grond van de gedragslijn allereerst vereist dat de identiteit van het pleegkind en dat van zijn biologische ouders, het eventuele overlijden van de biologische ouders en daarmee ook de familierechtelijke relatie tussen het pleegkind en zijn biologische ouders is aangetoond. [6] Dit dient te worden onderbouwd met bewijsdocumenten. Volgens de gedragslijn betrekt verweerder, als een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Het overleggen van één onofficieel document is volgens verweerder in de regel onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde familierelatie. Verweerder beoordeelt het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten of verklaringen. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is. [7]

Het oordeel van de rechtbank

6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hiervoor genoemde gedragslijn correct toegepast en zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres te weinig documenten heeft overgelegd om de identiteit van de biologische ouders van referent en (gesteld ook van) eiseres vast te stellen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7. Bureau Documenten heeft de echtheid van de verklaring van de Eritrese rechtbank niet kunnen vaststellen. Verweerder heeft de verklaring daarom onvoldoende mogen vinden als bewijsdocument voor de identiteit van de biologische ouders en daarmee ook voor de (pleeg)relatie tussen eiseres en referent. Verweerder heeft de verklaring wel meegewogen in de beoordeling, maar omdat het ook geen substantieel indicatief document is heeft verweerder er weinig bewijswaarde aan kunnen toekennen. Zeker omdat de genoemde overlijdensdata van de gestelde biologische ouders in de rechtbankverklaring niet overeenkomen met de overlijdensdata op foto’s van de grafstenen die volgens eiseres van de biologische ouders zijn. De bewonerspas van eiseres zegt mogelijk iets over de relatie tussen de moeder van eiseres en eiseres, maar is geen onderbouwing van de familierechtelijke relatie tussen referent en eiseres, en evenmin van de identiteit van de biologische moeder. De overgelegde getuigenverklaringen en foto’s heeft verweerder zonder aanvulling met officiële of substantiële documenten ook onvoldoende mogen vinden voor het vaststellen van de identiteit en de familierelatie.
8. Verweerder heeft bovendien terecht overwegen dat ook als de biologische ouders zijn overleden, zoals eiseres stelt, toch van haar verlangd kan worden dat zij documenten overlegt waaruit blijkt wat hun identiteit was en of zij daadwerkelijk de biologische ouders van referent zijn. Zo lang de identiteit van de gestelde biologische ouders niet duidelijk is, komt verweerder ook niet toe aan de beoordeling van het gestelde overlijden en de pleegrelatie tussen eiseres en referent. Verweerder heeft daarbij ook het Algemeen ambtsbericht Eritrea van juni 2018 van belang kunnen achten, waarin staat dat Eritrese burgers in beginsel over één of meerdere identiteitsbewijzen beschikken. Uit het dossier blijkt overigens niet dat verweerder heeft aangegeven dat alleen een geldig identiteitsbewijs van de biologische ouders geaccepteerd wordt als onderbouwing van de identiteit. Ter zitting heeft verweerder ook bevestigd dat dit niet het geval is en dat ook verlopen identiteitsbewijzen kunnen meewegen bij de beoordeling.
9. Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres en referent hebben nagelaten een goede verklaring te geven voor het ontbreken van verdere documenten ter onderbouwing van de identiteit van de gestelde biologische ouders. Dat er helemaal geen documenten meer te vinden zouden zijn die de identiteit van de ouders kunnen onderbouwen heeft verweerder onaannemelijk mogen vinden. Het is ook niet gebleken dat eiseres en referent er alles aan hebben gedaan om aan zulke documenten te komen, maar dat dit onmogelijk was. Daarom heeft verweerder het beroep op bewijsnood kunnen afwijzen en kunnen besluiten geen nader onderzoek aan te bieden om de familierechtelijke relatie aan te tonen.
De conclusie
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat met de overgelegde documenten de identiteit van de biologische ouders van referent niet aannemelijk is gemaakt. Verweerder heeft daarom kunnen stellen dat hij niet toekomt aan de beoordeling van het gestelde overlijden van de biologische ouders en van de familierechtelijke (pleeg)relatie tussen eiseres en referent.
10. Dit betekent ook dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de overige beroepsgronden, gericht tegen de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM en de evenredigheid van het tegenwerpen van het middelenvereiste.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zie hiervoor Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354. De gedragslijn is ook opgenomen in Werkinstructie 2020/16, par. 3.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508).
5.ECLI:EU:C:2019:192
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:25), r.o. 5.2 en 5.3.
7.De ABRvS heeft deze gedragslijn beoordeeld en akkoord bevonden, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508) en van 16 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3147).