ECLI:NL:RBDHA:2021:5729

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van eiser. Eiser, die via een uitzendbureau als agrarisch medewerker werkte, had zich op 5 november 2018 ziek gemeld met pijnklachten aan zijn rechterarm en -schouder. De uitkering werd per 12 december 2019 beëindigd op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiser voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten en andere medische aandoeningen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat deze klachten op de datum van de beoordeling aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige terecht hadden vastgesteld dat eiser meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5124

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 12 december 2019 beëindigd.
Bij besluit van 4 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 25 mei 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan dit beroep voorafging.
1. Eiser was via een uitzendbureau fulltime werkzaam als agrarisch medewerker in de tomatenteelt. Hij heeft zich op 5 november 2018 ziek gemeld met pijnklachten van de rechterarm en - schouder. Verweerder heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
De besluitvorming.
2. In het kader van de zogeheten eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts van 11 oktober 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 november 2019. De conclusie van de onderzoeken is dat eiser per
4 november 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Op basis van deze conclusie heeft verweerder in het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser per 12 december 2019 beëindigd.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw medisch en arbeidskundig onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van die onderzoeken zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 29 mei 2020 en in het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 7 juli 2020. De conclusie is onveranderd. Eiser kan tenminste 65% van het oude loon verdienen.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder deze bevinden overgenomen en beslist dat eiser per 12 december 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Het standpunt van eiser.
5.1
Eiser voert aan dat bij het bepalen van zijn belastbaarheid onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten, somatische pijnklachten en lichamelijke klachten.
Zowel lichamelijk als psychisch acht hij zich veel beperkter dan volgt uit de beperkingen die door de verzekeringsarts zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
5.2
Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat door de verzekeringsartsen met name onvoldoende aandacht is besteed aan zijn fistelklachten. Hij is voor deze aandoening op
22 mei 2020 geopereerd. Er is sprake van een open wond. Na een toiletbezoek moet hij zich goed kunnen wassen vanwege kans op ontstekingen. De vraag is of dit kan in de geduide functies. De gemachtigde van eiser verwijst naar een vergelijkbare zaak waarin de rechtbank het onderzoek had heropend om hiernaar onderzoek te laten verrichten.
5.3
Eiser vindt ook dat de geduide functies ongeschikt voor hem zijn. De functies passen niet bij zijn belastbaarheid, opleidingsniveau, opleidingsrichting, leervermogen en werkervaring. Eiser is ook de Nederlandse taal onvoldoende machtig.
5.4
Eiser merkt tevens op dat in de functies geregeld functioneringsgesprekken plaatsvinden waarbij wordt beoordeeld of de betrokken werknemer voldoet aan de deadlines. Indien dit niet zo is, dan wordt de werknemer hierop aangesproken door zijn werkgever en collega’s. Eiser wijst in dit verband op de beperkingen die hij op psychisch gebied heeft.
5.5
Daarbij komt dat geen rekening is gehouden met de bijwerkingen van de medicatie van eiser met een zogeheten ‘gele sticker’. Na inname hiervan neemt zijn reactievermogen af en wordt hij duizelig en vermoeid. Het is verboden om na inname van de bedoelde medicatie een voertuig te besturen en scherpe voorwerpen te hanteren.
Beoordeling door de rechtbank.
De medische beoordeling
6. Bij de beoordeling van het beroep is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 12 december 2019 is. Met de operatie die op 22 mei 2020 plaatsvond en met de klachten die eiser hieraan mogelijk heeft overgehouden, kan
daarom in deze zaak geen rekening worden gehouden. Daarbij komt dat eiser in verband met een nieuwe ziekmelding vanwege deze klachten vanaf 22 mei 2020 tot 10 oktober 2020, met terugwerkende kracht een ZW-uitkering heeft ontvangen. Tegen de beëindiging hiervan heeft eiser geen bezwaar gemaakt. Verder zijn voor de beoordeling alleen de beperkingen van eiser die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken van belang.
8. Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en een arbeidsdeskundige. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
9. De rechtbank vindt dat de rapporten van de eerste verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b aan de drie genoemde voorwaarden voldoen. De eerste verzekeringsarts heeft eiser op 3 oktober 2019 op het spreekuur gezien. Eiser is door deze arts uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht waarbij kennis is genomen van de door eiser overgelegde brief van de huisarts van 8 november 2019. Hij heeft aandacht besteed aan alle klachten die eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht.
10.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat door de verzekeringsartsen onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten, somatische pijnklachten en lichamelijke klachten, waaronder de klachten veroorzaakt door de perianale fistel. Eiser heeft in bezwaar deels nieuwe klachten naar voren gebracht, waaronder de fistelklachten. Deze klachten zijn eerder niet genoemd en hij was hiervoor rond de datum in geding ook niet onder behandeling. Dit staat vermeld in het rapport van de verzekeringsarts b&b en is ook naar voren gekomen op de zitting. Er zijn daarom geen concrete aanwijzingen dat deze klachten bij eiser rond de datum in geding (12 december 2019) al aanwezig waren. Daarbij komt dat indirect wel met de fistel rekening is gehouden omdat eiser door de eerste verzekeringsarts ongeschikt is geacht voor lichamelijk zwaar werk. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit standpunt van de verzekeringsarts b&b niet te volgen.
10.2
Ook overigens vindt de rechtbank het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b niet onjuist. Zij leidt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b af dat ook rekening is gehouden met de schouderklachten van eiser. Hiervoor zijn beperkingen in de FML geduid die betrekking hebben op de dynamische handelingen en statische houdingen. De rechtbank vindt dat eiser hiermee niet tekort is gedaan. Hierbij heeft de rechtbank laten meewegen dat
de verzekeringsarts b&b een discrepantie heeft vastgesteld tussen de ernst van de ervaren klachten en de verzekeringsgeneeskundig te objectiveren beperkingen. Eiser heeft geen medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b over de lichamelijke klachten op de datum in geding.
10.3
Ook met betrekking tot de psychische klachten heeft eiser geen medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b hierover. De rechtbank leidt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b af dat ook deze klachten niet eerder dan in bezwaar door eiser naar voren zijn gebracht. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt afdoende waarom er geen reden is om eiser op psychisch gebied beperkter te achten.
10.4
De beroepsgrond dat onvoldoende rekening is gehouden met de bijwerkingen van de medicatie slaagt evenmin. De verzekeringsarts b&b was op de hoogte van het medicatiegebruik, maar heeft geen aanleiding gezien om eiser hiervoor beperkt te achten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om dit onjuist te achten. Er is geen medische onderbouwing gegeven waaruit volgt dat eiser dusdanige bijwerkingen van het medicatiegebruik heeft dat hiervoor een beperking in de FML vastgelegd had moeten worden. Eiser heeft dergelijke bijwerkingen ook niet naar voren gebracht op het spreekuur van de eerste verzekeringsarts.
10.5
Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding.
De arbeidskundige beoordeling
11. De arbeidsdeskundige b&b heeft aan de hand van de FML de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies herbeoordeeld. Hij vindt de functies monteur (SBC-code267053), montagemedewerker (SBC-code 267051), teeltmedewerker plantenkwekerij kas (SBC-code 242030) en de reservefunctie verzinker (SBC-code 111171) passend voor eiser. De functie modinette vindt hij niet geschikt vanwege een hoge frequentie wat reiken betreft.
12.1
De rechtbank stelt vast dat de arbeidsdeskundige b&b bij de selectie van de functies rekening heeft gehouden met de beperkingen die zijn aangenomen door de verzekeringsarts. De geselecteerde functies blijven binnen de marge van de daarin opgenomen beperkingen. De rechtbank vindt verder dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor eiser. De signaleringen die door het CBBS zijn gepresenteerd als teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid, zijn door de arbeidsdeskundige b&b voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de belasting in de functies de belastbaarheid van eiser niet te boven gaat. De beroepsgrond van eiser dat de functies niet voldoen aan zijn belastbaarheid treft daarom geen doel.
12.3
Eiser heeft gesteld dat hij de functies niet kan verrichten vanwege zijn opleidingsniveau en vanwege het feit dat hij de Nederlandse taal niet goed machtig is. Dit betoog treft evenmin doel. In de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt naar voren dat eenvoudige beheersing van het Nederlands als algemeen gebruikelijke bekwaamheid geldt. [1] Er mag dus vanuit worden gegaan dat eiser in staat is om de Nederlandse taal in voldoende mate binnen zes maanden mondeling te beheersen, ook omdat eiser al enige tijd in Nederland verblijft. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek deze bekwaamheid niet kan verwerven.
12.4
De rechtbank is ook niet gebleken dat ten onrechte opleidingsniveau 2 als opleidingsniveau van eiser is vastgesteld. De rechtbank verwijst naar de heldere toelichting die de arbeidsdeskundige b&b op dit punt in het rapport heeft gegeven. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om die toelichting niet juist te vinden. De functies die zijn geduid hebben allemaal maximaal opleidingsniveau 2. Eiser moet deze dus kunnen verrichten.
Conclusie.
9. Verweerder is er terecht van uitgegaan dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser per 12 december 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage:
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van het tweede lid van dit artikel heeft de verzekerde, indien hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3723.