Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen [Naam1], eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, met zaaknummer AWB 20/2670. Eiser, geboren op [Gebdatum 1] en houder van de Belgische nationaliteit, heeft sinds 17 april 2014 in Nederland gewoond. Verweerder heeft op 11 maart 2020 het bezwaar van eiser tegen de vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft, kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 april 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunten toegelicht, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tussen 17 april 2014 en 31 december 2015 in drie korte periodes rechtmatig verblijf heeft gehad, maar dat hij vanaf 30 juni 2016 niet meer voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Eiser ontving vanaf 29 juni 2018 een bijstandsuitkering, wat hem niet in staat stelde om als economisch actieve gemeenschapsonderdaan te worden aangemerkt. Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf heeft gehad en dat de beëindiging daarvan onterecht is, mede vanwege zijn arbeidshandicap. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had en dat de belangenafweging door verweerder juist is uitgevoerd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.