5.3Voorop staat dat het opleggen van een maatregel een belastend besluit is. Dat betekent dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden voor een maatregelwaardige gedraging. Meer concreet betekent dat dat verweerder aannemelijk moet maken dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan een maatregelwaardige gedraging. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:343), rust de bewijslast van feiten en omstandigheden voor het oordeel dat eiseres geen verwijt treft, op eiseres. 6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres, door enkel vanwege zwangerschapsklachten ontslag te nemen, heeft gehandeld in strijd met een verplichting die in artikel 9, eerste lid, van de Pw is omschreven, namelijk dat de bijstandsgerechtigde ervoor moet zorgen dat hij of zij algemeen geaccepteerde arbeid behoudt. Wanneer een werknemer ziek is, volstaat een ziekmelding. Dat had eiseres ook kunnen doen. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat eiseres in een opwelling heeft gehandeld. Dat eiseres meteen heeft geprobeerd om het ontslagverzoek terug te draaien, blijkt niet uit de stukken. Pas op 3 februari 2020, nadat verweerder de maatregel had genomen, is zo’n verzoek door de gemachtigde van eiseres gedaan. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat, zoals uit het dossier blijkt, eiseres al eerder niet kwam opdagen bij trainingen die waren gericht op arbeidsinschakeling.
7. Wanneer een bijstandsgerechtigde een verplichting (zoals het behouden van arbeid) niet nakomt, is verweerder verplicht om een maatregel te nemen. De maatregel van een korting van 100% gedurende één maand is de minimaal voorgeschreven korting, en die is daarmee dan ook in overeenstemming met de hiervoor weergegeven regels. Van een situatie waarin elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, zoals bedoeld in artikel 18, negende lid, van de Pw, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiseres had in redelijkheid kunnen begrijpen dat zelf ontslag nemen tot een maatregel zou leiden.
8. In wat eiseres heeft aangevoerd is evenmin een grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van dringende of zeer dringende redenen die verweerder, gelet op bijzondere individuele omstandigheden, aanleiding hadden moeten geven om de opgelegde maatregel nader af te stemmen of te matigen. Eiseres heeft haar betoog dat zij door de maatregel in een financiële noodsituatie terechtkomt niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd, zodat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat zich geen dringende redenen voordoen die tot afstemming noodzaken.
9. Eiseres heeft tenslotte een beroep gedaan op artikel 18, elfde lid, van de Pw. Volgens die bepaling kan verweerder, indien hij de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid heeft verlaagd, op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, de verlaging herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, nakomt. Het ligt op de weg van eiseres om de feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat zij na het opleggen van de maatregel alsnog aan haar verplichtingen heeft voldaan. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Zo is eiseres ook na het opleggen van de maatregel meerdere keren zonder geldige reden niet verschenen op trainingen die waren gericht op arbeidsinschakeling, waardoor zij niet alle verplichtingen van artikel 18, vierde lid, van de Pw, nakomt. Eiseres heeft dit niet betwist. Gelet hierop kon niet van verweerder worden verlangd om bij het bestreden besluit toepassing aan de inkeerregeling te geven.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.