Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
€ 506
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een eenmanszaak geëxploiteerd door een juwelier, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen, berekend naar een belastbaar inkomen van € 30.000, en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) van eveneens € 30.000. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, waarbij verweerder de aanslagen gedeeltelijk had verminderd, maar de door eiser aangegeven omzet met € 12.488 had verhoogd en de opgevoerde administratiekosten van € 3.588 niet in aftrek had toegelaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 1 oktober 2008 een eenmanszaak drijft en dat hij in 2015 aangifte had gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil. In 2017 diende hij een herziene aangifte in, waarin hij een verlies uit onderneming aangaf. Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld en op basis daarvan de aanslagen opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de contante stortingen op de bankrekening van eiser, die hij als huurinkomsten uit Irak claimde, terecht als omzet zijn aangemerkt. Eiser kon niet aantonen dat deze stortingen niet uit zijn onderneming voortkwamen.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de administratiekosten niet in aftrek konden worden toegelaten, omdat eiser niet had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt en dat er geen facturen waren overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en de aanslagen IB/PVV en Zvw bleven in stand. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de mededeling van 11 april 2020 en de verminderingsbeschikking van 8 april 2020.