ECLI:NL:GHDHA:2022:658

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
BK-21/00383
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014, bron van inkomen en omzetcorrectie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De belanghebbende, een ondernemer die sinds 2008 een eenmanszaak exploiteert, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000. Na bezwaar werd deze aanslag verminderd tot € 6.667. De belanghebbende stelde dat de inkomsten uit zijn onderneming in 2014 negatief waren en dat de Inspecteur de omzetcorrectie niet aannemelijk had gemaakt. Het Hof oordeelde echter dat de resultaten van de eenmanszaak van 2008 tot en met 2013 positief waren en dat de Inspecteur de omzetcorrectie van € 12.488 terecht had doorgevoerd. De stelling van de belanghebbende dat de contante stortingen huurinkomsten uit Irak betroffen, werd niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast werden de door de belanghebbende opgevoerde administratiekosten van € 3.588 niet in aftrek toegelaten, omdat hij niet had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00383

Uitspraak van 12 april 2022

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: W.D. Roos)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 april 2021, nummer SGR 20/3654.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000 (de aanslag IB/PVV). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 196 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.667. De in rekening gebrachte belastingrente heeft de Inspecteur verminderd tot € 4.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 134 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 26 november 2021 heeft het Hof van belanghebbende een nader stuk met bijlagen ontvangen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 maart 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert sinds 1 oktober 2008 een eenmanszaak onder de naam [A] (de eenmanszaak). Volgens de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van de onderneming uit het importeren, exporteren en verkopen van elektronische artikelen, sieraden en edelmetalen, industriële goederen, food en non-food en overige consumentenproducten, alsmede het geven van computerles en het uitvoeren van projecten voor de civiele bouw en openbare werken. De omzet bestaat uit contante verkopen en pinbetalingen.
2.2.
Op 16 oktober 2015 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
2.3.
Op 19 juli 2017 heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € -/- 7.158, bestaande uit een verlies uit onderneming van € 8.323 (de herziene aangifte). Daarbij heeft belanghebbende € 1.165 aan MKB-winstvrijstelling in aanmerking genomen. Het verlies is als volgt samengesteld:
Omzet € 6.803
Overige opbrengsten € 2.509
Af: inkoop € 1.500
Af: huisvestingskosten € 11.314
Af: verkoopkosten € 4.564
Af: schulden € 763
Bij: buitengewone baten
€ 506
Verlies € 8.323
2.4.
Op 16 november 2017 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2016 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016.
2.5.
Lopende het boekenonderzoek heeft de Inspecteur ter behoud van rechten de aanslag IB/PVV, gedagtekend 7 april 2018, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000.
2.6.
De uitkomsten van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een tot de gedingstukken behorend controlerapport van 29 november 2018 (het controlerapport). In het controlerapport is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“4.1.2
Stortingen op ING Bank rekeningnummer (…)
Volgens de bankafschriften van rekeningnummer (…) is er in het jaar 2014 in totaal
€ 15.110 gestort. (…) De belastingplichtige heeft verklaard dat al het kasgeld werd gestort op de bank. Deze stortingen zijn niet meegenomen bij het bepalen van de omzet (zie ook rubriek 4.1.3).
4.1.3
Omzet
De omzet wordt gegenereerd door middel van contante ontvangsten en pinbetalingen. Belastingplichtige heeft aangegeven de omzet te hebben berekend aan de hand van de verkopen per dag. Alle verkopen zijn volgens hem bijgehouden in het elektronisch kassasysteem. Uit de uitdraaien van het kassasysteem blijkt niet dat de contante ontvangsten zijn geboekt in het kassasysteem. Hierdoor kan de volledigheid van de omzet niet gecontroleerd worden. Verder heeft de belastingplichtige verklaard dat al het kasgeld werd gestort op de bank. Deze stortingen van in totaal € 15.110 in 2014 zijn niet meegenomen bij het bepalen van de omzet. Omdat er geen rekening is gehouden met deze bedragen vind er een correctie plaats. De omzet wordt voor het jaar 2014 gecorrigeerd met 100/121 x € 15.110 = € 12.488.
(…)
4.1.5
Vermogensvergelijking
De uitkomst van de opgestelde vermogensvergelijking [is] alle jaren negatief.
2016
2015
2014
Beginvermogen (A)
13.933
12.611
Onbelast vermogensresultaat (B)
Totaal verteerbaar inkomen (C)
-
10.746
-9.91
1.224
Theoretisch eindvermogen (D = A + B + C)
3.187
2.701
1.224
Eindvermogen (E)
509
Bruto privé (F = D - E)
2.678
2.701
1.224
Benoemde posten (G)
4.333
4.506
4.011
Netto privé (H = F - G)
-1.655
-1.805
-
2.787
4.1.6
Gebreken in de administratie
Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld:
- er is geen voorraadadministratie bijgehouden;
- er is geen kasadministratie bijgehouden;
- de contante stortingen zijn niet verantwoord in de aangifte. Hierdoor is de vereiste aangifte niet gedaan;
- privé-opnamen zijn niet bijgehouden;
- belastingplichtige heeft aangegeven de omzet te hebben berekend aan de hand van de verkopen per dag. Alle verkopen zijn volgens hem bijgehouden in het elektronisch kassasysteem. Uit de uitdraaien van het kassasysteem blijkt niet dat de contante ontvangsten zijn geboekt in het kassasysteem. Hierdoor kan de volledigheid van de omzet niet gecontroleerd worden.
- de uitkomst van de opgestelde vermogensvergelijking zijn alle jaren negatief;
- de administratie van de belastingplichtige voldoet niet aan de eisen die het bedrijf stelt.
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de verantwoorde omzet niet de werkelijkheid aangeeft. Dit heeft tot gevolg dat het door de ondernemer gevoerde administratie niet kan dienen als betrouwbare basis voor de fiscale winstberekening. Het door de ondernemer gevoerde administratie wordt verworpen. De belastingplichtige is er op gewezen dat bij een eventuele procedure deze tekortkomingen omkering van de bewijslast tot gevolg kunnen hebben op grond van artikel 25 of 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat belasting plichtige niet de vereiste aangiften heeft gedaan voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2016.
Ik corrigeer de aangegeven omzet over de jaren zoals eerder aangegeven.
4.2
Administratiekosten
De belastingplichtige heeft in het gecontroleerde tijdvak administratiekosten die betaald zijn aan [Administratiekantoor B] aangegeven van respectievelijk € 3.588 (…). Deze administratiekantoor werd gedreven tot 03-04-2017 door mevrouw [C] . Op 1 februari 2018 heb ik een derden-onderzoek aangekondigd bij mevrouw [C] . Mevrouw [C] heeft diverse keren de afspraak verzet en uiteindelijk niets aangeleverd. Er is geen administratie aangetroffen die samengesteld zou zijn. Ook is niet gebleken dat er diensten zijn verricht en dat er facturen zijn uitgeschreven door mevrouw [C] . Omdat de zakelijkheid van de kosten niet is aangetoond, worden de kosten die in het gecontroleerd tijdvak in aftrek zijn gebracht, niet in aftrek toegelaten. Ik corrigeer de administratiekosten voor 2014 met € 3.588 (…).
(…)
MKB-winstvrijstelling
De belastingplichtige heeft recht op de MKB-winstvrijstelling als hij aan de voorwaarden voldoet. Bij de berekening van de winst zal ik hiermee rekening houden.”
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 april 2020 heeft de Inspecteur naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.667. De Inspecteur heeft daarbij de onder 2.6 vermelde contante stortingen van in totaal € 12.488 als omzet aangemerkt en de door belanghebbende in de herziene aangifte in aftrek gebrachte administratiekosten van € 3.588 niet geaccepteerd. Voor het overige heeft de Inspecteur de herziene aangifte gevolgd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Aanslag IB/PVV 2014
14. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat van omkering en verzwaring van de bewijslast geen sprake is. Dit betekent dat aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast zal worden beoordeeld of de reeds verminderde aanslag IB/PVV tot het juiste bedrag is opgelegd. Hierbij geldt dat bij een verhoging van de omzet verweerder de betreffende correctie aannemelijk dient te maken. Op eiser rust de bewijslast om de door hem in aftrek gebrachte administratiekosten aannemelijk te maken.
Omzetcorrectie
15. Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat in het jaar 2014 een bedrag van in totaal € 15.110 is gestort op de zakelijke bankrekening van eiser, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in beginsel aan zijn bewijslast voldaan dat de contante stortingen tot de omzet van de eenmanszaak van eiser behoren. Het ligt vervolgens op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de contante stortingen geen omzet betreffen, maar huurinkomsten zijn. Eiser heeft in dit verband in het Arabisch opgestelde stukken en een door hem in het Arabisch opgesteld Excel-overzicht overgelegd. Nu niet beoordeeld kan worden wat in deze stukken staat vermeld, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de contant gestorte bedragen voortvloeiden uit de verhuur van onroerend goed in Irak. Ook voor de stelling van eiser dat de huurinkomsten via een advocaat door verschillende personen naar Nederland werden gebracht en dat voor de overdracht van het geld werd getekend, is geen enkele vorm van bewijs overgelegd. Voorts is niet in geschil dat van deze personen, voor zover zij bekend zijn bij eiser, geen verklaringen zijn ingebracht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat, nu ook rekening is gehouden met de omzetbelasting, de omzet in zoverre terecht is gecorrigeerd door verweerder.
Administratiekosten
16. De rechtbank overweegt dat in onderhavig dossier geen facturen zijn aangetroffen die betrekking hebben op de door eiser in aftrek gebrachte administratiekosten. Eiser heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op de opgevoerde aftrek. Daar komt bij dat het voor de rechtbank onduidelijk is gebleven waar de werkzaamheden van [C] (de ex-partner) op hebben gezien, nu ter zitting door eiser is verklaard dat haar werkzaamheden betrekking hadden op het drijven van de eenmanszaak tijdens zijn afwezigheid. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank de aftrekpost administratiekosten dan ook terecht gecorrigeerd.
17. Hetgeen overigens nog door eiser is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De stelling dat sprake is van etnisch profileren heeft eiser niet nader onderbouwd.
18. Eiser heeft tegen de rentebeschikking geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd en ook anderszins is niet gebleken dat de belastingrente in strijd met de wettelijke bepalingen of enige andere rechtsregel in rekening is gebracht.

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de eenmanszaak van belanghebbende kwalificeert als een bron van inkomen; meer specifiek of de inkomsten uit de eenmanszaak kwalificeren als winst uit onderneming. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of de Inspecteur de door belanghebbende aangegeven omzet terecht heeft verhoogd met € 12.488 en of de Inspecteur de administratiekosten van € 3.588 terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag IB/PVV en tot vergoeding van proceskosten en griffierechten.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Bron van inkomen
5.1.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat geen sprake is van winst uit onderneming aangezien de activiteiten van de eenmanszaak geen bron van inkomen vormen. Hij voert daartoe aan dat geen sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Dat heeft hij uit een e-mail van de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen vernomen voor de jaren 2019 en 2020 en daar moet voor het onderhavige jaar bij worden aangesloten; de eenmanszaak is een hobby, aldus belanghebbende.
5.2.
De Inspecteur stelt dat wel sprake is van een bron van inkomen en dat een beoordeling voor de jaren 2019 en 2020 door een andere inspecteur op zichzelf staat en niet terugwerkt naar 2014.
5.3.
Het Hof overweegt dat sprake is van een bron van inkomen indien aan drie criteria wordt voldaan:
1. het voordeel moet behaald zijn door deelname aan het economische verkeer;
2. het voordeel moet zijn beoogd (subjectief voordeel); en
3. het voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn (objectieve voordeelverwachting).
5.4.
De vraag of in 2014 met de activiteiten van de eenmanszaak redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht, moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen licht werpen op het antwoord op de vraag of in het desbetreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707, BNB 2011/246).
5.5.
Belanghebbende heeft in het nader stuk van 24 november 2021 gesteld dat de inkomsten van de eenmanszaak over de jaren steeds minder werden en vanaf 2014 zelfs negatief zijn. Het Hof leidt uit deze stelling af dat de resultaten van de eenmanszaak vanaf 2008 tot en met 2013 jaarlijks positief waren. Gelet hierop en op het feit dat belanghebbende de resultaten van de eenmanszaak voor het jaar 2014 in de herziene aangifte heeft aangemerkt als (negatief) ondernemingsresultaat is het Hof van oordeel dat voldaan is aan de in 5.3 vermelde bronvereisten. De enkele - blote - stelling van belanghebbende dat de inkomsten vanaf 2014 negatief zijn, is naar het oordeel van het Hof onvoldoende voor het oordeel dat vanaf 2014 geen sprake meer is van een bron van inkomen, omdat de resultaten van de eenmanszaak vóór 2014 kennelijk steeds positief zijn geweest. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de resultaten van de eenmanszaak vanaf 2014 blijvend verlieslatend zijn geweest. Dat de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen op basis van de aangiften IB/PVV van belanghebbende voor de jaren 2019 en 2020 het standpunt heeft ingenomen dat van de activiteiten van de eenmanszaak redelijkerwijs geen voordeel is te verwachten en daarom voor die jaren geen sprake is van een bron van inkomen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat niet bekend is op grond van welke feiten en omstandigheden die inspecteur tot dat oordeel is gekomen en niets bekend is over de resultaten van de tussenliggende jaren 2015 tot en met 2018. Belanghebbende kan aan de uitlatingen van die inspecteur evenmin het vertrouwen ontlenen dat die ook gelden voor het onderhavige jaar omdat die uitlatingen betrekking hebben op andere jaren dan het jaar dat in dit geding aan de orde is.
5.6.
De conclusie van het hiervoor overwogene is dat de activiteiten van de eenmanszaak in het onderhavige jaar een bron van inkomen vormen, namelijk winst uit onderneming.
Omzetcorrectie
5.7.
De Inspecteur heeft op grond van de bevindingen van het boekenonderzoek, waaronder de daaruit voortvloeiende gebreken in de administratie, het niet voldaan zijn aan de bewaarplicht en de vermogensvergelijking waaruit voor elk jaar een negatief privé blijkt (zie 2.6), het bedrag aan contante stortingen van € 15.110 dat op de zakelijke bankrekening van belanghebbende is gestort verminderd met omzetbelasting, te weten € 12.488 (=100/121 x € 15.110) aangemerkt als omzet van de eenmanszaak.
5.8.
Belanghebbende stelt dat de contante stortingen geen omzet van de eenmanszaak vormen, maar huurontvangsten ter zake van grond en huizen in Irak waarvan hij in privé gedeeltelijk eigenaar is. Het bedrag van € 15.110 behoort daarom niet tot de winst uit onderneming van belanghebbende.
5.9.
In beginsel rust de bewijslast voor de stelling dat de contante stortingen tot de omzet van de eenmanszaak behoren op de Inspecteur. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur op grond van de constateringen van het boekenonderzoek (zie 2.6), die niet zijn bestreden, aannemelijk gemaakt dat het bedrag aan contante stortingen dat op de zakelijke rekening van de eenmanszaak is gestort, tot de omzet van de eenmanszaak behoort.
5.10.
Het is vervolgens aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat deze stortingen geen omzet betreffen, maar huurinkomsten zijn. Daarin is hij niet geslaagd. Het Hof overweegt daartoe het volgende. Ter zake van de door belanghebbende overgelegde in het Arabisch opgestelde stukken en het in het Arabisch opgestelde Excel-overzicht geldt dat niet beoordeeld kan worden wat in deze stukken staat, zodat deze niet als bewijs kunnen dienen. Ter zake van de ter zitting overgelegde (in het Nederlands vertaalde) Excel-overzichten geldt dat geen aansluiting te maken is tussen de in deze overzichten vermelde bedragen (in nieuwe Iraakse Dinars) en de in de gedingstukken gestelde bedragen aan huurinkomsten en evenmin met het bedrag van de contante stortingen (€ 15.110). De stelling van belanghebbende dat de huurinkomsten door een advocaat en een koerier naar Nederland zijn gebracht, is niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken (zoals verklaringen van deze personen).
Administratiekosten
5.11.
Belanghebbende stelt dat in 2014 voor € 3.588 aan administratiekosten gemaakt zijn die in aftrek moeten worden toegelaten. Deze kosten zijn betaald aan [Administratiekantoor B] , dat werd gedreven door de ex-partner van belanghebbende. De Inspecteur bestrijdt dit.
5.12.
Het Hof overweegt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op aftrek van administratiekosten. Niet duidelijk is geworden welke werkzaamheden de ex-partner van belanghebbende bij [Administratiekantoor B] heeft verricht voor de eenmanszaak. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat haar werkzaamheden zagen op het drijven van de eenmanszaak tijdens diens afwezigheid. Belanghebbende heeft geen facturen overgelegd van de administratiekosten. Het bij het nader stuk gevoegde overzicht van facturen die [Administratiekantoor B] in 2014 heeft uitgereikt maakt evenmin aannemelijk dat de eenmanszaak administratiekosten aan [Administratiekantoor B] heeft betaald.
Etnisch profileren
5.13.
Voor zover belanghebbende stelt dat sprake is van etnisch profileren, heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd en is dus niet aan zijn stelplicht voldaan.
Slotsom
5.14.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, H.A.J. Kroon en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 12 april 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.