In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De belanghebbende, een ondernemer die sinds 2008 een eenmanszaak exploiteert, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000. Na bezwaar werd deze aanslag verminderd tot € 6.667. De belanghebbende stelde dat de inkomsten uit zijn onderneming in 2014 negatief waren en dat de Inspecteur de omzetcorrectie niet aannemelijk had gemaakt. Het Hof oordeelde echter dat de resultaten van de eenmanszaak van 2008 tot en met 2013 positief waren en dat de Inspecteur de omzetcorrectie van € 12.488 terecht had doorgevoerd. De stelling van de belanghebbende dat de contante stortingen huurinkomsten uit Irak betroffen, werd niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast werden de door de belanghebbende opgevoerde administratiekosten van € 3.588 niet in aftrek toegelaten, omdat hij niet had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard.