ECLI:NL:RBDHA:2021:5514
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag urgentieverklaring in het kader van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2021 uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een urgentieverklaring had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen door het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland, omdat verzoekster zelf haar woonprobleem zou kunnen oplossen. Verzoekster, die psychische klachten ondervindt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 mei 2021 is de situatie besproken, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de problematische woonsituatie van verzoekster niet als een acute woonnoodsituatie kan worden aangemerkt die niet door haarzelf kan worden opgelost. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster, ondanks haar psychische problemen, in staat zou moeten zijn om een kamer te huren, en dat de belangen van haar dochter niet in het geding zijn. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.