ECLI:NL:RBDHA:2021:5500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
SGR 20/4560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven aan nabestaande na fatale schietpartij door politieagent

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de nabestaande van een slachtoffer dat door een politieagent is neergeschoten op station Hollands Spoor. De eiseres, de moeder van het slachtoffer, had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds, die door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven was afgewezen. De commissie stelde dat er geen sprake was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, zoals vereist door de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De rechtbank oordeelde echter dat de commissie ten onrechte had afgewezen, omdat de strafrechter had geoordeeld dat de politieagent handelde uit een rechtvaardigingsgrond, waardoor er geen sprake was van een strafbaar feit. Dit oordeel van de strafrechter kon niet door de bestuursrechter worden herzien, omdat dit zou neerkomen op een verkapt hoger beroep.

De rechtbank concludeerde dat eiseres een geslaagd beroep op de hardheidsclausule had gedaan, die in de Wsg is opgenomen om onbillijkheden te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres recht had op een uitkering van € 7.898,30, bestaande uit een vast bedrag en de niet-vergoede uitvaartkosten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de commissie en droeg haar op om het bedrag aan eiseres uit te keren binnen zes weken na de uitspraak. Tevens werd verweerster veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de hardheidsclausule in situaties waarin de letterlijke tekst van de wet geen recht doet aan de omstandigheden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4560

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R.J. van Eenennaam),
en

de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerster

(gemachtigde: mr. H. Himdi).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2020 heeft verweerster een aanvraag van eiseres voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 april 2021 via een Skypeverbinding. De gemachtigde van eiseres en van verweerster waren er.

Overwegingen

Samenvatting
1. In deze uitspraak concludeert de rechtbank dat verweerster de aanvraag van eiseres voor een uitkering uit het Schadefonds niet had mogen afwijzen. Eiseres heeft namelijk een geslaagd beroep op de hardheidsclausule gedaan. Hierna legt de rechtbank dit uit. Zij doet de zaak zelf af en draagt verweerster op om aan eiseres een uitkering van € 7.898,30 toe te kennen. Dat moet zij doen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres wil een uitkering uit het Schadefonds. Een politieagent heeft haar zoon op station Hollands Spoor neergeschoten. Hierdoor is hij overleden.
3. Verweerster heeft de aanvraag afgewezen. Volgens haar voldoet de aanvraag niet aan de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Zo is er geen sprake geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Ook doet zich geen situatie voor die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt. In bezwaar heeft verweerster de afwijzing gehandhaafd.
Wat zijn de regels?
4. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat vinden partijen in beroep?
5. Eiseres vindt dat verweerster het bestreden besluit niet goed heeft gemotiveerd. Daarnaast is er wel sprake geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Verder had verweerster de hardheidsclausule moeten toepassen.
6. Verweerster heeft op het beroep gereageerd. Zij blijft bij wat er in het bestreden besluit staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf (artikel 3 van de Wsg)
7. Nabestaanden kunnen in aanmerking komen voor een uitkering uit het Schadefonds. Daarvoor is vereist dat het slachtoffer is overleden door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [1] Vaststaat dat de zoon van eiseres is overleden. Eiseres is dus nabestaande. [2] Partijen verschillen van mening over de vraag of de zoon is overleden door een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Het Openbaar Ministerie heeft de politieagent die heeft geschoten strafrechtelijk vervolgd. De strafrechter heeft het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard. Hij heeft de politieagent echter ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de strafrechter heeft de agent gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Dit is een rechtvaardigingsgrond die maakt dat er geen sprake is geweest van een strafbaar feit. [3]
8. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds betrekt verweerster een vonnis van de strafrechter. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan zij van de inhoud van zo’n vonnis afwijken. Eiseres heeft in bezwaar uitgebreid aangevoerd waarom verweerster van het vonnis van de strafrechter had moeten afwijken. In het bestreden besluit is verweerster in het geheel niet op de argumenten van eiseres ingegaan. Dit besluit is dus in zoverre niet goed gemotiveerd. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren. [4] Verweerster heeft alsnog, in het verweerschrift en op de zitting, goed uitgelegd waarom zij niet van het vonnis van de strafrechter is afgeweken. Zo is het bij uitstek aan de strafrechter voorbehouden om een beroep op een rechtvaardigingsgrond te beoordelen. De argumenten van eiseres bevatten een inhoudelijke betwisting van het oordeel daarover van de strafrechter. Dit komt neer op een verkapt hoger beroep tegen het vonnis van die rechter. Daar is deze bestuursrechtelijke procedure uiteraard niet voor bedoeld. Verweerster heeft zich in navolging van de strafrechter dus terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een strafbaar feit. Dit maakt dat er geen misdrijf (en dus geen geweldsmisdrijf) is gepleegd. Hieraan doet niet af dat de politieagent volgens de strafrechter opzettelijk heeft gehandeld. [5]
De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule (artikel 8 van de Wsg)
9. Eiseres heeft in het bezwaarschrift uitgebreid uitgelegd waarom volgens haar sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerster had dit moeten opvatten als een beroep op de hardheidsclausule. In het bestreden besluit heeft zij slechts in algemene zin vermeld dat er geen bijzondere en zwaarwegende omstandigheden zijn die afwijking van de Wsg rechtvaardigen. Verweerster heeft het bestreden besluit dus ook in zoverre niet goed gemotiveerd.
10. In het verweerschrift en op de zitting is verweerster alsnog op de argumenten van eiseres ingegaan. Volgens haar kan de hardheidsclausule alleen worden toegepast als er sprake is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Verweerster vindt hiervoor steun in de bedoeling die de wetgever met de oprichting van het Schadefonds heeft gehad. De rechtbank is het niet met deze uitleg van verweerster eens. De hardheidsclausule is er immers voor bedoeld om onder omstandigheden ‘van het bepaalde bij de Wsg’ af te wijken. [6] Deze algemene formulering wijst erop dat verweerster dus ook kan afwijken van artikel 3 van die wet en de daarin opgenomen eis dat sprake moet zijn van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De rechtbank vindt hiervoor steun in de toelichting van de wetgever op de hardheidsclausule. Daarin staat namelijk dat het om een ‘algemene hardheidsclausule’ gaat die is bedoeld voor de gevallen ‘waarin de letterlijke tekst van de Wsg geen mogelijkheid biedt’ voor een uitkering. [7] Verweerster legt de hardheidsclausule dus te beperkt - en daarmee onjuist - uit.
11. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres op geen enkele wijze schadevergoeding heeft gekregen. De uitvaartverzekeraar heeft slechts een gedeelte van de uitvaartkosten vergoed. Eiseres had zich weliswaar in het strafproces als benadeelde partij kunnen voegen met een vordering tot schadevergoeding, maar die vordering zou gelet op het oordeel van de strafrechter (‘geen strafbaar feit’) niet-ontvankelijk zijn verklaard. [8] Een civiele procedure zou om dezelfde reden zinloos zijn geweest. [9] Het Schadefonds is bij uitstek bedoeld voor een geval als dit. De rechtbank vindt hiervoor steun in de toelichting van de wetgever. Daarin staat namelijk dat uitkeringen het karakter hebben van een tegemoetkoming in de schade die door letsel of overlijden is veroorzaakt, voor zover geen verhaal op de dader mogelijk is en in de vergoeding daarvan ook niet op andere wijze kan worden voorzien, terwijl het onredelijk en onbillijk zou zijn de schade ten laste van de benadeelde te laten. [10] De rechtbank vindt het evident onredelijk en onbillijk dat schade voor rekening van eiseres komt. Dit alles maakt dat verweerster zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan.
De beroepsgrond slaagt.
De rechtbank doet de zaak zelf af
12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zij doet de zaak zelf af. Op de zitting heeft de rechtbank namelijk met partijen de beleidsbundel van verweerster (versie juli 2019) besproken. In die bundel staat duidelijk beschreven hoe de uitkering aan nabestaanden bij overlijden wordt berekend. Zo geldt standaard een vast bedrag van € 5.000,-. Daar komen uitvaartkosten en inkomensderving bij, voor zover deze niet zijn vergoed. In dit geval gaat het alleen om uitvaartkosten van in totaal € 5.167,30. Eiseres heeft deze kosten voldoende onderbouwd en verweerster heeft deze niet betwist. De uitvaartverzekeraar heeft € 2.269,- vergoed. Er staat dus nog een bedrag open van € 2.898,30. Toepassing van de beleidsbundel leidt dan ook tot een uitkering van (€ 5.000,- + € 2.898,30 =) € 7.898,30. Verweerster moet dit bedrag aan eiseres uitkeren. Dat moet zij doen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak. Overigens heeft eiseres op de zitting gezegd dat het haar eigenlijk niet om de hoogte van de uitkering gaat, maar om een stukje erkenning van haar leed.
Overige conclusies
13. Verweerster moet het griffierecht vergoeden dat eiseres heeft betaald. Ook moet zij de proceskosten van eiseres vergoeden. De rechtbank komt uit op drie punten (1 voor het bezwaarschrift, 1 voor het beroepschrift en 1 voor de zitting), met een waarde van € 534,- per punt en een wegingsfactor 1. [11]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat eiseres in aanmerking komt voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven van € 7.898,30;
- draagt verweerster op om binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak aan eiseres een bedrag van € 7.898,30 uit dat fonds uit te keren;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,-.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Wet schadefonds geweldsmisdrijven

Artikel 3
1. Uitkering kan worden gedaan
a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
[..]
c. aan nabestaanden en naasten van een onder a [..] bedoeld persoon, indien deze ten gevolge van het misdrijf is overleden [..];
2. Voor de toepassing van het vorige lid gelden als nabestaanden en naasten:
[..]
e. bloedverwanten van het slachtoffer in de eerste graad en in de tweede graad in de zijlijn.
[..]
Artikel 8
1. Op de aanvraag wordt beslist door een commissie. De commissie kan bij de beoordeling van de aanvraag afwijken van het bepaalde bij deze wet, indien toepassing ervan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
[..]

Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (versie juli 2019)

1 Slachtoffers van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven
1.1
Opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf
Een aanvraag kan alleen worden ingediend voor een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, als gevolg waarvan een slachtoffer ernstig letsel heeft opgelopen (artikel 3 lid 1 van de Wet). Met een geweldsmisdrijf wordt hier bedoeld een in het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld misdrijf (of een strafbare poging daartoe), waarbij tegen een
persoon geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Als een voorval niet als misdrijf strafbaar is gesteld in het Wetboek van Strafrecht, dan levert dit dus geen geweldsmisdrijf op in de zin van artikel 3 van de Wet.
[..]
1.1.2
Aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf
[..]
Uitspraak van de strafrechter
Als de strafrechter uitspraak heeft gedaan in de strafzaak tegen de verdachte betrekt het Schadefonds die uitspraak altijd in zijn beoordeling. Een veroordelend vonnis kan een objectieve aanwijzing zijn voor de onderbouwing van de aanvraag van het slachtoffer. De verdachte moet dan wel zijn veroordeeld voor een misdrijf dat is aan te merken als een opzettelijk tegen het slachtoffer gepleegd geweldsmisdrijf. Het kan daarbij gaan om een uitspraak in eerste aanleg, in hoger beroep of in cassatie.
[..]
2 Nabestaanden van slachtoffers van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven
Het Schadefonds kent sinds 1 januari 2012 ook tegemoetkomingen toe aan nabestaanden van slachtoffers die door een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf om het leven zijn gekomen.
2.1
Nabestaanden in de zin van de Wet
De volgende personen worden in artikel 3 lid 2 van de Wet aangemerkt als nabestaande:
[..]
e) bloedverwanten van het slachtoffer in de eerste graad en in de tweede graad in de zijlijn (ouders, kinderen, (half)broers en (half)zussen).
2.2
Aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf
Als een slachtoffer om het leven is gekomen is er geen aangifte. Wel doet de politie doorgaans ambtshalve onderzoek naar wat er is gebeurd. Het Schadefonds gebruikt de informatie voortvloeiend uit dit politieonderzoek of andere objectieve informatie om vast te stellen of voldoende duidelijk is wat er is gebeurd. De beoordeling van de aannemelijkheid gebeurt verder zoals is weergegeven in hoofdstuk 1.1.2.
[..]
De uitkering
[..]
E.2 De uitkering aan de nabestaande
Hoe wordt de uitkering bij overlijden bepaald?
Het Schadefonds kan uitkeringen verstrekken aan nabestaanden van slachtoffers, die door een geweldsmisdrijf of dood door schulddelict zijn overleden. Wie het Schadefonds als nabestaanden aanmerkt staat in hoofdstuk 2.1. De uitkering voor een nabestaande bestaat altijd uit een vast bedrag van € 5.000 (letselcategorie 3). Dit bedrag is een tegemoetkoming voor het leed van de nabestaande (immateriële schade) en de eventuele verdere financiële schade, die het gevolg kan zijn van het overlijden. Denk aan therapiekosten of vermindering van inkomsten. Het vaste bedrag beoogt echter geen tegemoetkoming te bieden in eventuele uitvaartkosten en derving van levensonderhoud. Het vaste bedrag dat wordt uitgekeerd is - net als bij slachtoffers - ongedifferentieerd. Dat wil zeggen dat niet vaststaat welk deel ervan
ziet op immateriële en welk deel op financiële schade.
Het vaste bedrag kan worden aangevuld met twee aparte uitkeringen voor:
- uitvaartkosten
- derving van levensonderhoud
Uitvaartkosten
Als een slachtoffer door een geweldsmisdrijf of dood door schulddelict is overleden, kunnen de niet-vergoede uitvaartkosten voor uitkering in aanmerking komen. Wie kan aantonen dat hij de uitvaartkosten heeft gemaakt, kan een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming in deze kosten. Dit hoeft dus niet een nabestaande te zijn. Uitvaartkosten zijn alle kosten die betrekking hebben op de begrafenis of crematie van het overleden slachtoffer. Daaronder vallen bijvoorbeeld alle kosten die de uitvaartonderneming in rekening brengt en eventueel nog afzonderlijke kosten voor bijvoorbeeld de bloemen of de koffietafel. Ook de kosten van de grafsteen of urn, de onderhoudskosten van een graf en grafrechten vallen eronder.
Reis- en verblijfkosten van maximaal twee familieleden van de overledene, die voor de begrafenis naar het buitenland gaan of vanuit het buitenland overkomen, kunnen ook in de uitkering betrokken worden. Dit geldt ook voor de extra kosten die worden gemaakt als de overledene in het buitenland begraven wordt. Hieronder vallen ook de kosten voor het
overbrengen van de overledene naar het buitenland en de reis- en verblijfskosten van maximaal twee familieleden. Het Schadefonds geeft alleen een uitkering voor uitvaartkosten die niet zijn vergoed door bijvoorbeeld de dader of een uitvaartverzekering.
Hoogte uitkering uitvaartkosten
Per overleden slachtoffer kan voor de uitvaartkosten een uitkering van maximaal € 7.500 worden verstrekt. Dit maximumbedrag geldt dus ook als de werkelijke kosten hoger waren.
Bewijs uitvaartkosten
De uitvaartkosten moeten worden onderbouwd. Dit kan bijvoorbeeld met nota’s. Als een uitvaartverzekering bepaalde kosten heeft vergoed, moet deze vergoeding worden onderbouwd met een verzekeringsspecificatie. Eventuele vergoedingen door de dader moeten ook worden opgegeven.
[..]

Voetnoten

1.Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wsg.
2.Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wsg.
3.Vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:18257.
4.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1385.
6.Artikel 8, eerste lid, van de Wsg.
8.Zie artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering.
9.Zie artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.
11.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.