ECLI:NL:RBDHA:2021:5465
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op grond van problemen met broederschap en EVRM-bescherming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1985, stelt dat hij in Nigeria problemen ondervindt door zijn betrokkenheid bij een broederschap. Hij voert aan dat de autoriteiten hem en zijn familie in de negatieve belangstelling hebben staan, wat zou leiden tot een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij persoonlijk problemen heeft ondervonden met de broederschap. De verklaringen van de eiser waren tegenstrijdig en onvoldoende onderbouwd, waardoor de rechtbank de stelling van de eiser ongeloofwaardig achtte.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij een gezinsleven heeft in de zin van artikel 8 EVRM, aangezien hij niet kon bewijzen dat hij de biologische vader is van het kind en geen zorg draagt voor het kind. De door de eiser overgelegde documenten, zoals een akte van erkenning en WhatsApp-gesprekken, werden door de rechtbank als onvoldoende beschouwd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.