Ingevolge de artikelen 8 en 10 van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo) kan een verklaring slechts worden geweigerd of ingetrokken, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het (nieuwe) veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven. Ingevolge de artikelen 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wvo in samenhang met artikel 5 van de Beleidsregel Veiligheidsonderzoeken wordt bij het instellen van het veiligheidsonderzoek in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn, hanteert verweerder de ‘Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden’ (hierna: de Leidraad). In de Leidraad wordt een aantal criteria genoemd waarop wordt getoetst of de betrokkene de intentie heeft de vertrouwensfunctie betrouwbaar te vervullen en of hij daartoe in staat kan worden geacht. De criteria waarop wordt getoetst zijn eerlijk, onafhankelijk, loyaal, integer en veiligheidsbewust.
Onder integer wordt in de Leidraad het volgende beschreven:
Integriteit is een eigenschap die overeenkomt met de principes rechtvaardigheid, eerlijkheid en gelijke behandeling. Integer gedrag wordt gekenmerkt door zich gewetensvol in te zetten voor de opgedragen taken en bevoegdheden. Een integere vervulling van vertrouwensfuncties bij de overheid is een fundament van de nationale veiligheid omdat het een belangrijke voorwaarde is voor het aanvaarden van overheidsgezag en het naleven van wet- en regelgeving door burgers. De burger moet vertrouwen kunnen hebben in het integer functioneren van vertrouwensfunctionarissen bij de overheid.
In de Leidraad staat tevens vermeld: een schending van de professionele integriteit bestaat uit het oneigenlijk gebruikmaken van de bevoegdheden die aan de functie zijn verbonden.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) mogen politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover noodzakelijk voor de bij of krachtens deze wet geformuleerde doeleinden. In paragraaf 2 van deze wet zijn deze doeleinden opgesomd. In artikel 3, eerste lid, van de Wpg is het beginsel van doelbinding neergelegd. Uit de Memorie van Toelichting (MvT) op artikel 3, eerste lid, van de Wpg blijkt dat het wetsvoorstel beoogt limitatief in de doeleinden te voorzien ten behoeve waarvan politiegegevens kunnen worden verwerkt. Deze doeleinden hebben betrekking op de uitvoering van de politietaak. De woorden ‘voor zover noodzakelijk voor’ verwijzen, zo staat in de MvT vermeld, tevens naar de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag van de Raad van Europa ter bescherming van personen met het oog op de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens.