ECLI:NL:RBDHA:2021:5430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
NL21.2379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van een opvolgende asielaanvraag met betrekking tot bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Iraanse nationaliteit. Eiser had een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij zich beroept op een diepgewortelde bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich in zijn beoordeling te veel heeft gebaseerd op eerdere, ongeloofwaardig bevonden verklaringen van eiser over zijn bekering. Eiser heeft in zijn huidige aanvraag een proces van geloofsverdieping beschreven, maar verweerder heeft deze verklaringen niet voldoende in hun onderlinge samenhang beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn verklaringen inzicht heeft gegeven in zijn geloofsontwikkeling en de veranderingen die hij heeft doorgemaakt sinds de vorige procedure. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn en dat hij de verklaringen van derden, zoals die van de voorganger van de Pinkstergemeente, niet adequaat heeft gewogen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de geloofwaardigheid van eisers bekering opnieuw moet worden beoordeeld, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2379

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

ProcesverloopBij besluit van 11 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in verbinding met artikel 30b, eerste lid, onder g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hierbij is eveneens bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en dat hij een inreisverbod krijgt opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL21.2380).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2380, plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk voor eiser is verschenen S. Rezaie (tolknummer: 1409). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1991. Eiser heeft op 1 oktober 2019 een tweede, opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: asielaanvraag) bij verweerder ingediend.
Eerdere asielprocedure
2. Eiser heeft op 9 november 2015 zijn eerste asielaanvraag ingediend bij verweerder. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij een relatie had met een gehuwde vrouw en als gevolg daarvan problemen heeft ondervonden met de echtgenoot van die vrouw alsmede met de politie. Voorts heeft eiser daarbij aangegeven christen te zijn. Verweerder heeft deze elementen ongeloofwaardig bevonden en de asielaanvraag bij besluit van 22 juni 2017 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000. In het kader van het element van het christen zijn heeft verweerder daarbij vastgesteld – kort weergegeven en voor zover hier van belang – dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment van bekering. Ook heeft eiser volgens verweerder het proces van bekering onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Hij heeft tijdens het nader gehoor namelijk onder meer verklaard dat hij bezig is zich in het christendom te verdiepen en dat het zou kunnen zijn dat hij tot de ontdekking komt dat het christendom niet overeenkomt met zijn logica; in dat geval zou hij zich niet tot het christendom bekeren. Tijdens het aanvullend gehoor op 19 april 2017 heeft eiser verklaard naar de kerk te gaan en via zijn leraar [naam] kennis te vergaren over het christendom en dat eiser een maand na het nader gehoor, na een gesprek met [naam] , is bekeerd omdat hij geen uitweg meer zag. Omdat eiser afkomstig is uit Iran, waar afvalligheid van de Islam en bekering tot een andere geloofsovertuiging strafbaar en maatschappelijk onacceptabel is, verlangt verweerder meer inzicht in het antwoord op de vraag waarom hij datgene wat hij zocht niet vond in de islam, maar wel in het christendom. Verweerder achtte het voorts bevreemdend dat eiser zich wel zorgen maakt over de bestraffing van overspel, maar niet over afvalligheid van de islam. Ook verlangt verweerder van eiser dat hij meer inzicht kan verschaffen in de verschillende stromingen van het christendom. Het door eiser ingestelde beroep (zaaknummer NL17.4124) tegen het besluit van 22 juni 2017 is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 18 januari 2018 ongegrond verklaard. Ook het hoger beroep (zaaknummer 201801280/1/V2) is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 5 maart 2018 ongegrond verklaard. Het besluit van 22 juni 2017 – inclusief de daarin neergelegde oordelen van feitelijke en juridische aard – is daarmee in rechte komen vast te staan.
Huidige asielprocedure
Asielrelaas eiser
3. Aan de op 1 oktober 2019 ingediende asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is de jongste zoon uit een groot gezin van zes broers en twee zussen. Eiser was een ongewenst kind en zijn moeder wilde abortus plegen. In eisers hoofd stond daarom altijd geprent dat hij een ongewenst kind was, en hierdoor had hij een negatieve kijk op de wereld. Het geloof heeft zijn kijk op de wereld geheel veranderd. Hoe meer hij zich verdiepte in het geloof hoe meer hij veranderde. Hij voelt zich herboren door het geloof. Toen hij uitgeprocedeerd was zijn de echte veranderingen begonnen. Toen bleek dat hij niet meer terecht kon bij oude vrienden kreeg eiser opnieuw een negatief wereldbeeld en had hij het gevoel dat hij nergens bij hoorde. Hij werd pessimistisch en ging marihuana gebruiken. Eiser is toen met zijn vriend, die christen is, naar Stichting Gast in Nijmegen doorverwezen. Daar werd hij afgewezen maar zijn vriend nam hem wel mee naar de kerk op zondag. Daar hebben de kerkgangers hem begroet, welkom geheten en vragen gesteld. Hij kon toen ook bij christelijke personen verblijven. Hij heeft erg veel nagedacht over het vergeven van vijanden. Daardoor heeft hij zijn familie vergeven en heeft hij zelf ook rust gekregen. Daarna beschouwde hij zich als echte christen en ging het een poosje goed. Eiser voelde zich niet meer alleen en heeft nieuwe vrienden gemaakt. In zijn omgeving gingen al zijn vrienden echter vooruit in hun leven, behalve eiser. Hij begon jaloers te worden. Ook de haatgevoelens voor zijn familie kwamen terug. Eiser zocht weer toevlucht bij marihuana. Vervolgens kwam hij in gesprek met de voorganger van de kerk, [naam] . Eiser heeft van hem geleerd dat hij zijn problemen aan God moet toevertrouwen. Alles wat [naam] tegen eiser zei klopte. Hij heeft zijn advies opgevolgd om drie dagen lang binnen te blijven en positief te denken. Hij heeft toen inspirerende verzen gelezen. Op dat moment heeft hij ook een stem gehoord die zei dat hij naar hem moest luisteren en hem moest vertrouwen. Hij dacht dat hij droomde. Die stem heeft eiser diep geraakt. Eiser kwam tot de conclusie dat de Heilige Geest hem in staat heeft gesteld om deze boodschap te ontvangen. Eiser heeft zijn denk- en handelswijze aangepast nadat hij de stem hoorde en hierin werd hij niet teleurgesteld. Er trad een verbetering op in zijn leven. Hij besloot toen om God te vertrouwen en de getuigenis af te leggen. Eiser besloot zijn karakter niet langer te verbergen en heeft tijdens de Bijbelles hierover verteld aan anderen. Dit bracht eiser tot huilen en hij zag dat drie of vier anderen ook moesten huilen omdat zij hetzelfde hebben meegemaakt. De marihuana maakte plaats voor het lezen van de bijbel. Eiser is vervolgens gedoopt. Eiser heeft hierna ook gelezen in een boek dat veel inspiratie gaf. Door zijn geloofsintensivering, hij wilde enkel in God geloven, verloor hij ook vrienden. Eiser probeerde meer tijd aan God te besteden en hij begon iedereen te vergeven. Eisers kijk op het leven is veranderd en hij heeft rust gevonden. Deze rust is innerlijk. Hij ervaart de rust ongeacht wat er in zijn leven gebeurt omdat hij erop vertrouwt dat God hem alles geeft wat hij wenst. Hij kan nu beter omgaan met nare gebeurtenissen omdat ze hem niet kunnen beschadigen. Hij blijft niet meer in verdriet hangen. Als hij terug zou gaan naar Iran zou hij zijn geloof blijven aanhouden en uit willen dragen. De eerdere twijfel die hij had komt omdat hij zich nog niet volledig aan God had toevertrouwd. In de vorige procedure moest hij God nog leren kennen. Ook zat hij nog te veel opgesloten in zijn vorige leven. Na het horen van de stem, waarbij werd gezegd: ‘je moet alleen mij vertrouwen’, werd het allemaal anders. Daarvoor geloofde hij het al wel, maar voelde hij de warmte niet. Eiser bezoekt nu verschillende kerken, heeft geholpen met het bouwen van een kerk en verspreidt de evangelie. Diezelfde liefde die hij voelt wenst hij over te brengen aan anderen. Eiser is begonnen met zijn ernstig zieke moeder te evangeliseren in 2016 om haar zo te verlossen. Eiser is bij de Pinkstergemeente in Nijmegen aangesloten omdat dit de wil van God was en omdat hier zeer nauwkeurig delen uit de bijbel worden gevolgd. Eiser neemt deel aan alle activiteiten van de Pinkstergemeenschap. Momenteel is alles nog online; zo volgt hij eens per week online Bijbelstudies. Hij is meer te weten gekomen over het geloof nu hij elke dag de bijbel leest. Hoe meer kennis hij vergaart hoe meer verliefd hij wordt op God. Eiser heeft besloten zich te laten dopen en dit is gebeurd op 24 februari 2019. Eiser wilde dit doen om echt afstand te nemen van zijn verleden en om iedereen te laten zien dat hij wilde veranderen. In retroperspectief is eiser erachter gekomen dat hij in de vorige procedure helemaal niet zo gelovig was als hij toen zei. Hij weet nu dat hij oprecht gelooft, wat zich kenmerkt door volledige overgave aan het lot dat God voor hem heeft bepaald.
Bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Verdieping van het christelijk geloof.
5. In het bestreden besluit – en het daarin ingelaste voornemen – heeft verweerder het volgende overwogen. Verweerder volgt de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst. De verdieping van het christelijk geloof – die verweerder op zichzelf wel ziet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid – acht verweerder echter niet geloofwaardig. Onder verwijzing naar de vorige procedure stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een diepgewortelde en oprechte bekering tot het christelijk geloof. Verweerder volgt eiser niet in dat de aanvang van de bekering in het kader van de vorige procedure moet worden gevonden, nu die bekering ongeloofwaardig is bevonden. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over zijn bekering in de vorige en de hier aan de orde zijnde procedure. In de vorige procedure heeft hij verklaard dat hij een christen was, maar in deze procedure heeft hij gezegd dat hij een gelovig mens was maar eigenlijk niet zo gelovig was. Ook heeft eiser telkens anders verklaard over wanneer hij een volwaardig christen werd. Eiser heeft niet kunnen overtuigen wat er is veranderd dat hij zich nu al volwaardig christen beschouwt. Ten aanzien van het gestelde horen van de stem meent verweerder dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het horen van de stem ervoor zorgde dat hij daadwerkelijk God kon vertrouwen, terwijl dit hem de jaren daarvoor niet is gelukt. Het door eiser gegeven antwoord dat er een verschil zit tussen geloven en vertrouwen heeft hij niet nader inzichtelijk kunnen maken. Eiser heeft eveneens niet inzichtelijk gemaakt waarom het horen van de stem is gekoppeld aan het christendom en waarom het horen van de stem ervoor zorgde dat verdieping van zijn geloof plaatsvond. Door eiser wordt hierover in algemeenheden gesproken, zoals meer rust en minder irritatie. Hij kan evenmin inzichtelijk maken hoe zijn houding ten aanzien van de wereld om hem heen is veranderd en wat het hebben van meer vertrouwen voor hem betekent. Eiser heeft enkel verklaard dat hij sinds de vorige procedure meer rust heeft gevonden, een ander beeld heeft van God en meer kennis van het geloof heeft. Met voornoemde verklaringen kan verweerder nog niet uitgaan van een geloofwaardige bekering. Bovendien geldt dat eiser tijdens zijn eerdere procedure al had aangegeven dat hij rust had gevonden. Eiser heeft met zijn verklaringen in deze procedure niet aannemelijk weten te maken dat de rust die hij nu ervaart echt anders is dan in de vorige procedure. Daarnaast heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de omstandigheid hoe hij die rust ervaart. Ook heeft eiser, met zijn niet inzichtelijk gemaakte verklaringen over geloven in God en jezelf toevertrouwen aan God, niet weten te overtuigen dat hij nu een andere kijk op het christendom ervaart. Ook eisers verklaringen over de vermeerderde kennis van het geloof overtuigen niet. Hiermee geeft hij geen inzicht in zijn bekering en de ontwikkeling van zijn persoonlijke overtuiging ten aanzien van zijn nieuwe religie. Datzelfde geldt voor eisers verklaringen over zijn kerkgang. In de eerdere procedure bezocht hij bovendien ook al de kerk en woonde daar diensten bij. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat de door eiser gestelde activiteiten zijn ingegeven door een oprechte innerlijke geloofsovertuiging. Verweerder ziet ook geen causaal verband tussen het stoppen met marihuana en het christelijk geloof. Ten aanzien van de overgelegde documenten (de doopakte, de brief van de voorganger en de verklaring van de gemachtigde) stelt verweerder zich primair op het standpunt dat het uitgangspunt is dat verweerder afgaat op de vraag of de eigen verklaringen van eiser overtuigend zijn. Dat is niet het geval volgens verweerder, zowel in de vorige procedure als in de huidige procedure. De overgelegde documenten kunnen niet leiden tot geloofwaardigheid van de gestelde verdieping van het christelijk geloof. De verklaring van de voorganger alsmede de verklaring van de gemachtigde kunnen niet worden gezien als objectieve verklaringen, nu deze op verzoek van eiser – en ten gunste van hem – zijn opgemaakt. De overgelegde doopakte kan naar zijn aard geen uitsluitsel geven over de motieven voor en de bekering en verdieping. Eiser heeft met zijn verklaringen over de doop – dat hij dit heeft gedaan om te laten zien dat hij veranderd is – ook niet weten te overtuigen dat dit voortkomt uit een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Bij de vorige procedure heeft eiser bovendien óók verklaard dat hij door het christendom was veranderd. Uit de brief van de voorganger volgt niet waarom de door eiser uitgevoerde activiteiten voortvloeien uit een oprechte innerlijke geloofsovertuiging. De brief van de gemachtigde, tot slot, geeft een opsomming van de feitelijke gebeurtenissen, en zijn geen beschrijving van een verdieping die eiser zou hebben doorgemaakt sinds zijn gestelde bekering. De gebeurtenissen, zoals het bezoek aan de voorganger in Eindhoven begin 2019, zijn in de brief bovendien zeer algemeen beschreven.
6. Gelet op het voorgaande acht verweerder de verdieping van het christelijk geloof niet geloofwaardig. Daarom kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Gelet op het voorgaande komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser vervolgens afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in verbinding met artikel 30b, eerste lid, onder g van de Vw 2000. Hierbij is eveneens bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en dat hij een inreisverbod krijgt opgelegd voor de duur van twee jaar.
7. Eiser heeft – op de hierna te bespreken gronden – beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Beoordeling rechtbank
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft afgedaan als (kennelijk) ongegrond en daarbij uitdrukkelijk heeft overwogen dat sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden, gelet op de verklaringen van eiser en de overgelegde documenten; deze zien volgens verweerder op de veranderingen ten aanzien van de bekering en de geloofsbeleving. De door eiser gestelde geloofsverdieping is op inhoudelijke gronden echter ongeloofwaardig bevonden. De rechtbank ziet zich in dit geschil voor de vraag geplaatst of verweerder zich, gelet op de door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, terecht en voldoende gemotiveerd op dit standpunt heeft gesteld.
Algemeen beoordelingskader bij opvolgende asielaanvragen met een bekeringsmotief
9. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat verweerder bij de beoordeling van een gestelde bekering in beginsel een vaste gedragslijn toepast. Deze gedragslijn is momenteel vastgelegd in de Werkinstructie 2019/18 Bekeerlingen (hierna: WI 2019/18). De toets die verweerder blijkens WI 2019/18 verricht is of in de kern aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Uit deze werkinstructie blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling hiervan (par. 3). Alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Indien er ten aanzien van één element minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit ‘compenseren’, mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te ‘compenseren’ (par. 4.1). De juistheid van een dergelijk toetsingskader is in algemene zin door de ABRvS bevestigd in onder meer de uitspraak van 30 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1068.
10. Volgens WI 2019/18 wordt voorts primair gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt bij de beoordeling betrokken. Verklaringen van derden, zoals kerkelijke personen en instanties, worden altijd meegewogen in de beoordeling, en het gewicht dat hieraan wordt toegekend is primair afhankelijk van de individuele casus. Als uitgangspunt geldt dat de vreemdeling zelf overtuigende verklaringen moet afleggen omtrent zijn of haar bekering (par. 4.1.1). De verklaringen van derden kunnen met name relevantie hebben indien ze feitelijke informatie toevoegen aan het dossier, en juist niet indien ze een subjectieve beschrijvingen geven van de oprechtheid van de bekering van de vreemdeling (par. 4.1.2-4.1.3). In de werkinstructie zijn voorts eisen neergelegd aan de motivering van de geloofwaardigheidsbeoordeling, wanneer overgelegde documenten van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen van de vreemdeling (par. 4.1.4).
11. Voorts overweegt de rechtbank dat, gelet op vaste rechtspraak van de ABRvS (onder meer de uitspraak van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307), van een vreemdeling wiens eerder gestelde bekering niet geloofwaardig is bevonden omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in de motieven voor en het proces van zijn bekering, verwacht wordt dat hij dit in een opvolgende aanvraag alsnog doet. Voor zover wordt gesteld dat er sprake is van een voortzetting van het bekeringsproces, zal de vreemdeling inzichtelijk moeten maken waarom en hoe hij hiertoe is gekomen. Er ligt aldus een verzwaarde bewijslast op de vreemdeling die stelt te zijn bekeerd maar wiens bekering in een eerdere procedure al ongeloofwaardig is bevonden. In WI 2019/18 is dit uitgangspunt eveneens opgenomen. Hierin is in par. 7 neergelegd: “Indien de vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om zijn bekering geloofwaardig te maken. Zo zal er bij een herhaalde aanvraag minder snel het voordeel van de twijfel gegeven kunnen worden, omdat een groot deel van de gestelde bekering eerder ongeloofwaardig is geacht. Daarbij dient ook bedacht te worden dat het geen herexamen is, dat telkens opnieuw gedaan kan worden. Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is”.
12. De rechtbank overweegt wat betreft het algemene beoordelingskader bij opvolgende asielaanvragen met een bekeringsmotief ten slotte dat de ABRvS recent een aantal uitspraken heeft gedaan, waaruit – kort gezegd – opgemaakt kan worden dat er thans scherpere onderzoek- en motiveringseisen aan verweerder worden gesteld wat betreft zijn geloofwaardigheidsbeoordeling. In dat verband wijst de rechtbank allereerst op de uitspraak van 24 maart 2021, ECLI:NL:ABRVS:2021:608. De rechtbank interpreteert deze uitspraak aldus dat verweerder, uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming, bij opvolgende aanvragen met een bekeringsmotief – waarin (aanzienlijk) tijdsverloop heeft plaatsgevonden en de vreemdeling stelt dat gedurende deze tijd zijn geloofsovertuiging zich heeft ontwikkeld – een zwaardere onderzoeksplicht heeft dan voorheen. De verzwaarde bewijslast voor de vreemdeling bij opvolgende aanvragen met een bekeringsmotief, zoals hiervoor genoemd, blijft op zichzelf van toepassing, maar dit betekent niet dat verweerders onderzoeksplicht op zichzelf hierdoor wezenlijk verlicht wordt. Op hem rust de taak door middel van concrete vragen tijdens het gehoor nader feitenonderzoek te verrichten naar de veranderingen, ontwikkelingen en de actuele situatie. In dat licht past het evenmin om tijdens het gehoor opvolgende aanvraag telkens terug te vallen op de eerder ongeloofwaardig bevonden bekering, op het moment dat een vreemdeling aan het praten is over zijn proces en de ontwikkelingen in zijn bekering. Voorts wijst de rechtbank op de uitspraken van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978. Uit deze uitspraken kan opgemaakt worden dat verweerder, als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over het element van de motieven voor en het proces van bekering (element 1), kenbaar moet motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de elementen 2 en 3 (kennis van het nieuwe geloof en in het kader van het nieuwe geloof ontplooide activiteiten) en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over element 1 niet kunnen compenseren. Verder volgt uit deze uitspraken dat verweerder voortaan ook daadwerkelijk en kenbaar moeten motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend.
Bespreking beroepsgronden
13. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het gehoor hem ten onrechte heeft afgekapt omdat eiser niet zou hoeven praten over zijn bekering, nu deze in de vorige procedure reeds ongeloofwaardig was bevonden. Volgens eiser was hij op dat moment juist aan het praten over zijn verdieping in het geloof. Deze onzorgvuldigheid werkt door naar de geloofwaardigheidsbeoordeling. Meer in het algemeen stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte telkens blijft terugvallen op de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering in de eerste asielprocedure.
14. Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder mag zich in het gehoor in beginsel beperken tot vragen naar de verschillen tussen de eerder gestelde bekering en de latere gebeurtenissen die hebben geleid tot de gestelde geloofsverdieping (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4174). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat er een waterscheiding kan worden aangebracht tussen de eerdere gestelde bekering en de verdieping c.q. de veranderingen die eiser nu stelt te hebben beleefd. Immers, uit het ongeloofwaardig vinden van de bekering in de eerdere procedure kan in feite worden opgemaakt dat verweerder er niet vanuit gaat dat destijds een oprechte bekering heeft plaatsgevonden. In zoverre behelst de beoordeling bij een opvolgende aanvraag, zoals hier aan de orde, een toetsing naar de vraag of er nu wél sprake is van een oprechte bekering (zo ook pag. 12-13 van WI 2019/18). In dit licht past het niet goed om tijdens het gehoor letterlijk aan eiser voor te houden dat de bekering in de vorige procedure al is beoordeeld. Voorts is het in theorie mogelijk dat de vreemdeling inziet dat wat hij voorheen zag als een bekering achteraf bezien nog niet als zodanig kon worden beschouwd, maar wel het startpunt is voor processen die hebben uitgemond in een oprechte bekering. De rechtbank verwijst hierbij ook naar wat zij hiervoor heeft overwogen in r.o. 12. Verweerder heeft in zijn besluit naar het oordeel van de rechtbank daarom ten onrechte in algemene zin overwogen dat, gelet op de ongeloofwaardig beoordeelde bekering in de vorige procedure, eiser niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de aanvang van het bekeringsproces in de vorige procedure moet worden gevonden.
15. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder niet goed heeft gemotiveerd waarom eiser onvoldoende inzichtelijk heeft verklaard over het proces en zijn geloofsbeleving sinds de vorige procedure. Verweerder heeft in onvoldoende mate de verschillende wijzigingen die hebben plaatsgevonden bij de besluitvorming betrokken, aldus eiser. Eiser acht logisch en consistent verklaard dat de stem van God die hij hoorde voor hem het beginpunt was om op een andere manier het geloof te beleven. Eiser vindt dat hij een zeer consistent verhaal heeft verteld, waarin hij aan de hand van gebeurtenissen, toegenomen kennis, een andere levenshouding en meer inzicht heeft laten zien dat er sprake is van een geloofsgroei. Eisers verklaringen en de overlegde documenten zijn volgens hem onvoldoende in samenhang beoordeeld.
16. Ook deze beroepsgrond slaagt. Zoals hiervoor al is overwogen erkent verweerder dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de door eiser tijdens deze asielprocedure afgelegde verklaringen en overgelegde documenten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze verklaringen en documenten – in onderlinge samenhang bezien – hem echter niet kunnen overtuigen dat thans sprake is van een oprechte bekering. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
17. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemaakt wat er sinds de vorige procedure zoal is veranderd, en voorts uitgelegd dat hij nu inziet dat hij in de vorige procedure nog niet zo ver was met zijn geloof. Eiser heeft verklaard over zijn proces, en de tegenslagen die hij op zijn pad heeft ervaren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt welke gebeurtenissen voor hem aanleiding zijn geweest om daadwerkelijk anders het geloof te ervaren. Eiser heeft verklaard dat de gesprekken met [naam] , de verdieping in de verzen en het horen van de stem daarbij de kern zijn geweest. Eiser heeft uiteengezet dat hij sindsdien een verandering heeft beleefd en dat de kern van zijn geloof zich sindsdien uit in een vertrouwen dat God hem begeleidt op zijn levenspad en dat hij zijn hart daarvoor moet openstellen. Zijn levenshouding is hierdoor gewijzigd, wat zich uit in het voelen van innerlijke rust en eveneens meer vergevingsgezindheid naar anderen. Eiser heeft verklaard dat hij voorheen zich enkel had ‘ingeschreven’ voor het christendom (pag. 11 gehoor opvolgende aanvraag; GOA), maar dat hij nu ook daadwerkelijk invulling daaraan geeft.
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts inzicht geboden en uitleg gegeven over de verschillende momenten waarop hij dacht ‘volwaardig christen’ te zijn. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat eiser nu inziet dat hij er eerder ten onrechte vanuit ging dat hij toen al ‘volwaardig christen was’ juist blijkt geeft van het inzicht bieden in zijn proces. De rechtbank acht de tegenwerping op pag. 3 van het voornemen daarom niet gegrond. Dit geldt te meer nu verweerder die tegenwerping hanteert mede in het licht van de omstandigheid dat eiser volhardt in zijn eerder afgelegde verklaringen in dit verband. Immers, van eiser mag (impliciet) niet worden verlangd dat hij terugkomt op zijn eerder afgelegde verklaringen in dit verband, vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:595. Eiser heeft die eerder afgelegde verklaringen in deze procedure veeleer nader geduid en toegelicht dat hij in deze procedure de conclusie trekt dat hij moet terugkomen op zijn eerdere aannames van het moment waarop hij meende ‘volwaardig christen’ te zijn, door te verklaren dat hij God destijds nog moest leren kennen en zich voor God niet volledig had opengesteld (pag. 12 GOA). Verweerder heeft dit onvoldoende kenbaar onderkend. Verweerder heeft het herbenoemen van deze fases van de geloofsontwikkeling zowel in de eerste als in de onderhavige procedure geduid als “tegenstrijdige verklaringen”. De rechtbank overweegt dat deze tegenwerping geen stand kan houden. Blijkens de duiding en motivering van deze verklaringen lijkt verweerder te vooronderstellen dat “een bekering” (altijd) een concreet in tijd af te bakenen eenmalige gebeurtenis is. Eiser heeft nu juist uitvoerig beschreven welk proces hij heeft doorgemaakt vanaf het moment van eerste interesse in het christendom tot aan het onderzoek ter zitting. Dat eiser hierbij in staat is om zelf te reflecteren op dit proces en zijn geloofsontwikkeling duidt nu juist op het authentieke relaas waar verweerder volgens zijn werkinstructie veel waarde aan hecht. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt het juist van inzicht in dit proces voor zover eiser heeft verklaard dat hij zich thans op het standpunt stelt dat hij in eerdere fases van zijn geloofsleven dacht bekeerd te zijn maar nu een zodanige diepgang ervaart dat hij deze eerdere fase nu als onvoldoende om van een voltooide bekering te spreken kwalificeert. Verweerder heeft enkel de verklaringen naast elkaar gelegd en vastgesteld dat eiser in beide procedures heeft verklaard zich als bekeerd te beschouwen maar in andere periodes. Verweerder miskent hiermee dat eiser een proces en ontwikkeling heeft beschreven en hiermee heeft verklaard dat zijn bekering dus geen concrete gebeurtenis is geweest.
18. Voor zover verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht en daarbij betrekt dat eiser in de eerste procedure alleen hoger beroep heeft ingesteld in verband met de ongeloofwaardig geachte bekering acht de rechtbank dit onbegrijpelijk. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat de omstandigheid dat eiser geen grieven heeft gericht tegen elk element van het in de eerste procedure ongeloofwaardig geachte relaas, de geloofwaardigheid van het relaas van de opvolgende aanvraag reeds op voorhand aantast. De rechtbank overweegt dat niet valt in te zien dat deze tegenwerping voortvloeit uit het moeten verrichten van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder is gehouden alle verklaringen in onderlinge samenhang te bezien en te beoordelen. Dit betekent niet dat een deel van het relaas uit een eerdere procedure -dat geen enkel verband houdt met het relaas van de opvolgende aanvraag- ook als in rechte vaststaat dat dit ongeloofwaardig is, moet worden betrokken bij de beoordeling van de opvolgende aanvraag. Alle verklaringen die eiser tijdens een opvolgende aanvraag aflegt moeten integraal en in onderlinge samenhang worden bezien. Voor zover deze verklaringen voortborduren op een eerdere aanvraag kan dat deel van het relaas van de eerdere aanvraag betrokken worden bij de actuele geloofwaardigheidsbeoordeling. Verklaringen die zien op een in een eerdere procedure genoemde asielmotieven regarderen in beginsel niet andere asielmotieven die aan de opvolgende aanvraag ten grondslag zijn gelegd. Een rechtszoekende kan bovendien meerdere redenen hebben om een keuze te maken tegen welk besluitonderdeel en rechtsoverwegingen van de rechtbank wordt opgekomen in hoger beroep. Indien verweerder had willen weten waarom eiser niet tegen het integrale besluit op zijn eerste aanvraag en de toetsing hiervan door de rechtbank in hoger beroep is opgekomen, had het op zijn weg gelegen om eiser hierover te bevragen. Verweerder heeft dit echter niet gedaan maar lijkt eenvoudigweg te vooronderstellen dat eiser berust in dat deel van de beoordeling van zijn relaas omdat dat terecht ongeloofwaardig is bevonden. Verweerder suggereert hiermee dat eiser in zijn eerste procedure verklaringen in strijd met de waarheid heeft afgelegd, hij daarom tegen de beoordeling hiervan niet is opgekomen en daarom nu op voorhand wordt getwijfeld aan alle overige verklaringen die op het andere onderdeel van zijn relaas zoals hij dat thans en in de eerst procedure naar voren heeft gebracht betrekking heeft. Deze tegenwerping kan dan ook geen stand houden.
19. De rechtbank ziet voorts geen grond voor een aantal tegenwerpingen die verweerder in zijn besluitvorming hanteert. Zo stelt verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte dat eiser geen inzicht biedt in het verschil tussen geloven en vertrouwen, en dat eiser niet inzichtelijk maakt waaruit dat vertrouwen bestaat. Eiser heeft gelet op pag. 10-12 GOA toegelicht waaruit dat vertrouwen bestaat, waarom hij daardoor nu innerlijke rust ervaart, en waarom dit anders is dan de rust die hij noemde in de vorige procedure. In zoverre valt niet goed in te zien dat eiser niet overtuigend heeft verklaard over de ervaren rust en in dat kader in algemeenheden blijft hangen. Voor de tegenstrijdigheid die verweerder noemt op pag. 4 van het voornemen – dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over hij de rust ervaart – ziet de rechtbank evenmin grond. Weliswaar heeft eiser verklaard dat hij eerder God gebruikte om zijn wensen te bereiken en dat hij er nu in gelooft dat God hem alles geeft wat hij wenst (pag. 11 GOA). In zoverre lijkt dit geen wezenlijke verandering in zijn geloofsbenadering. Verderop in het gehoor legt eiser echter nader uit wat dit voor hem betekent, en daaruit valt naar het oordeel van de rechtbank op te maken, zoals eiser ook in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, dat het nu veeleer gaat om volledige overgave aan het lot dat God voor hem bepaald heeft en het feit dat hij niet anderen, maar de weg van God moet volgen. Verweerder heeft deze nadere uitleg eveneens onvoldoende kenbaar betrokken bij zijn motivering, en eiser te gemakkelijk de ogenschijnlijke tegenstrijdigheid tegengeworpen.
20. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder, mede in het licht van de omstandigheid dat de rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers eigen verklaringen niet kunnen overtuigen, de documenten van derden onvoldoende kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken. Ten aanzien van de verklaring van [naam] , de voorganger van de Pinkstergemeente Jozua in Nijmegen, heeft verweerder enkel gesteld dat hieraan geen waarde kan worden toegekend nu dit slechts een opsomming is van de waargenomen activiteiten en hieruit niet volgt waarom de door eiser uitgevoerde activiteiten voortvloeien uit een oprechte innerlijke geloofsovertuiging. Door aldus te overwegen geeft verweerder ervan blijk WI 2019/18 niet in acht te nemen. Immers, in par. 4.1.2-4.1.3 van deze werkinstructie is opgenomen dat documenten van derden, zoals voorgangers, met name relevantie kunnen hebben indien ze feitelijke informatie toevoegen aan het dossier ten aanzien van het aspect activiteiten, en juist niet indien ze een subjectieve beschrijving geven van de oprechtheid van de bekering van de vreemdeling en daarmee ee alternatieve geloofwaardigheidsbeoordeling. De brief van de voorganger geeft nu juist met name feitelijke informatie over eisers deelname aan het kerkgenootschap. Zo is daarin opgenomen dat hij eiser in april 2018 heeft leren kennen toen eiser bij een vriend van hem in Nijmegen kwam wonen en de samenkomsten van de pinkstergemeente Jozua begon te bezoeken. Voorts wordt verslag gedaan van eisers deelname aan de tweewekelijkse Bijbelstudies, die hij nog steeds volgt, en van de doop op 24 februari 2019. De verklaring van de voorganger sluit bovendien aan bij eisers verklaringen omtrent zijn deelname aan deze gemeente. Verweerder heeft – en te meer in het licht van de in r.o. 12 aangehaalde uitspraken van de ABRvS van 12 mei 2021 waaruit een verzwaarde motiveringsplicht in dit verband voor verweerder volgt – ontoereikend gemotiveerd waarom deze verklaring niet in het voordeel van eiser kan werken.
21. Eiser voert – tot slot – terecht aan, zoals door hem nader toegelicht op zitting, dat verweerder onvoldoende kenbaar de doopakte in het licht van de door eiser daarover afgelegde verklaringen heeft beoordeeld. Verweerder heeft in het voornemen weliswaar overwogen dat de doopakte voor eiser onvoldoende gewicht in de schaal kan leggen, maar eiser heeft in zijn zienswijze op dit punt nadere standpunten ingenomen, waarop verweerder in het bestreden besluit in het geheel niet meer heeft gereageerd. Ook in zoverre lijdt het besluit aan een motiveringsgebrek.
22. Nu de beoordeling door verweerder van het relaas in de opvolgende aanvraag onvoldoende is kan het opgelegde inreisverbod reeds hierom ook geen stand houden. De rechtbank zal dit dan ook thans niet verder bespreken.
Conclusie en geschilbeslechting
23. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser moeten nemen.
24. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.