ECLI:NL:RBDHA:2021:5365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
NL20.11352
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van seksuele geaardheid en geloofwaardigheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag van een Guinese eiser, die stelt dat hij vanwege zijn homoseksualiteit uit Guinee is gevlucht. De eiser heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft op 28 mei 2021 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, geboren in 1998, zijn asielaanvraag heeft onderbouwd met het verhaal dat hij in Guinee is betrapt op een intieme handeling met een andere man, waarna hij is opgepakt en gedetineerd. De staatssecretaris heeft echter de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser in twijfel getrokken, met name op het gebied van zijn seksuele geaardheid en de omstandigheden rondom zijn detentie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag voldoende heeft gemotiveerd en dat de vragen die aan de eiser zijn gesteld over zijn seksuele geaardheid niet in strijd zijn met de geldende richtlijnen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser summier en vaag waren, en dat er geen reden was om de brieven van het COC en Vluchtelingenwerk Nederland meer gewicht te geven dan de staatssecretaris heeft gedaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11352

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

ProcesverloopBij besluit van 26 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Guinese nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1998. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Guinee heeft verlaten omdat hij homoseksueel is. Eiser is betrapt terwijl hij intiem was met [A] . Daarna zijn zij vastgebonden en werd er gedreigd om hen te doden. De politie heeft eiser opgepakt en naar de gevangenis gebracht. Eiser is na ongeveer drie jaar en vier maanden, door omkoping door de broer van [A] , uit de gevangenis gekomen.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende elementen:
1. identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit; 2. seksuele geaardheid; 3. betrapping en detentie.
Verweerder heeft het eerste element geloofwaardig geacht. Het tweede element heeft verweerder ongeloofwaardig geacht omdat eiser vaag en summier heeft verklaard over zijn gevoelens. Eiser heeft zich weinig uitgelaten over zijn gevoelens voor [B] of over de relatie met [A] en voornamelijk over fysieke aspecten verklaard. Ook heeft eiser geen inzicht gegeven in zijn gevoelens en in wat het voor hem betekende om homoseksueel te zijn in een land waar dat niet wordt geaccepteerd en strafbaar is. Het derde element heeft verweerder ongeloofwaardig geacht omdat de homoseksualiteit reeds ongeloofwaardig is. Verder valt volgens verweerder niet in te zien dat eiser geen voorzorgsmaatregelen neemt als hij seksuele handelingen verricht met een persoon van hetzelfde geslacht in een land waar dit verboden is en heeft de gestelde detentie die volgde langer geduurd dan de straf die hiervoor staat. De ongeloofwaardigheid wordt versterkt door de verklaring dat de broer van [A] , die geen relatie heeft met eiser, geld betaalt om eiser vrij te laten en hij hier ruim 3 jaar mee heeft gewacht. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser heeft verweerder onterecht vragen gesteld over bewustwording en zelfacceptatie en dit als criterium gebruikt. Verweerder mag niet aan de hand van dit criterium vragen stellen en concluderen dat eiser summier en vaag heeft verklaard. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar (citaten uit) het nader gehoor, het voornemen en het bestreden besluit. Volgens eiser mag bovendien van een twaalfjarige niet worden verwacht dat hij heeft nagedacht over wat het voor hem betekende om anders te zijn. Verder stelt eiser dat hij in de zienswijze voldoende heeft onderbouwd waarom er een irreële maatstaf wordt tegengeworpen en er geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. Tot slot stelt eiser dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de brieven van het COC en Vluchtelingenwerk Nederland.
Oordeel van de rechtbank
4.1.
In beroep gaat het voornamelijk over de vraag of verweerder ten onrechte en in strijd met zijn eigen werkinstructie de bewustwording en zelfacceptatie van de seksuele geaardheid heeft betrokken in de geloofwaardigheidsbeoordeling.
4.2.
In zaken waar verweerder de geloofwaardigheid van een lhbti-gerichtheid beoordeelde, hechtte verweerder (volgens Werkinstructie 2015/9) waarde aan de verklaringen van de vreemdeling over de bewustwording en zelfacceptatie van de seksuele geaardheid. Omdat dit criterium uitgaat van stereotypen, hanteert verweerder met de invoering van Werkinstructie 2018/9 op 1 juli 2018 deze termen niet meer en is het niet langer een zwaartepunt in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Door coördinatoren in de uitvoeringspraktijk in te zetten, zoals is vastgelegd in Werkinstructie 2019/17, beoogt verweerder te waarborgen dat dit niet meer gebeurt.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld dat Werkinstructie 2015/9 zorgvuldig tot stand is gekomen en Werkinstructie 2018/9 in essentie hierop voortbouwt. [1] De meest recente Werkinstructie 2019/17 wijkt van de voorgaande werkinstructie alleen af door de alinea die is toegevoegd over het inzetten van lhbti-coördinatoren.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom meer uitgebreide en nauwkeurige verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid mochten worden verwachten. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat verweerder bij zijn beoordeling is uitgegaan van stereotypen of dat verweerder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij geen proces van bewustwording en zelfacceptatie heeft doorgemaakt. Verweerder heeft zijn motivering gebaseerd op de algemene, summiere en vage verklaringen van eiser en daarbij per onderdeel een objectieve motivering gegeven waarom in het geval van eiser meer verklaringen mogen worden verwacht. Verweerder heeft overwogen dat eiser geen helder verhaal heeft verteld over zijn seksuele geaardheid en zijn beleving daarvan. Het ligt op de weg van eiser om in het geval hij niet wil/kan verklaren, uit te leggen waarom dat voor hem moeilijk of niet mogelijk is om op die manier zijn individuele ervaring te vertellen. De rechtbank overweegt dat eiser dit heeft nagelaten.
4.5.
Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder mag vragen naar de eigen ervaringen van eiser en deze mogen worden betrokken in de beoordeling, waaronder het besef dat hij "anders"/LHBTI is, de persoonlijke beleving en de betekenis en gevolgen hiervan. Dit betekent niet dat is beoordeeld aan de hand van bewustwording of zelfacceptatie. Van eiser mag worden verwacht om bijvoorbeeld ook te kunnen verklaren over wat hij op belangrijke momenten dacht en voelde, mede in het licht van hoe hij op dat moment zelf, ook gezien zijn achtergrond, aankeek tegen zijn seksuele gerichtheid, hoe zijn omgeving hiertegenover stond en hoe hij hiermee vervolgens, in het licht van de opvattingen in de samenleving, op verschillende momenten in zijn leven is omgegaan. [2] Het betoog van eiser dat verweerder niet mocht vragen of eiser had nagedacht wat het voor hem betekende anders te zijn, slaagt om deze reden niet. Dat de vragen of beoordeling van verweerder in strijd is met privacy-bepalingen, het recht op leven en de waarborg tot bescherming van persoonlijke levenssfeer, slaagt niet omdat deze grond niet is onderbouwd.
4.6.
Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd de seksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig acht, omdat hij algemeen, summier en vaag heeft verklaard. Verweerder heeft daarbij vragen gesteld die zien op de gehele periode vanaf het punt dat eiser zich bewust werd van zijn homoseksuele geaardheid tot het moment van vertrek uit het land van herkomst. Niet wordt gevolgd dat eiser uitsluitend is bevraagd over zijn ervaringen als twaalfjarige.
4.7.
Ten aanzien van de brief van het COC overweegt de rechtbank dat dergelijke stukken weliswaar kunnen dienen als ondersteuning van een gestelde seksuele geaardheid, maar dat dit laat onverlet dat eiser (ook) zelf tegenover verweerder aan de hand van zijn verklaringen zijn seksuele geaardheid aannemelijk moet maken. Verweerder heeft aan deze brief daarom niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien. De brief van Vluchtelingenwerk Nederland ziet niet op de persoon van eiser, nu zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig is geacht.
5. Eiser heeft met betrekking tot het derde element naar zijn zienswijze verwezen. Het is de rechtbank onduidelijk waarom verweerder de zienswijze op dit punt onjuist heeft betrokken. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd voorts geen aanleiding voor het oordeel dat aan eiser een irreële maatstaf wordt tegengeworpen of dat er geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid vanmr. G.A. Verhoeven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885, rechtsoverweging 6.
2.Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, rechtsoverweging 7.3.