ECLI:NL:RBDHA:2021:5356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Köse-Albayrak, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag werd afgewezen op 25 maart 2020 en het bezwaar daartegen werd op 21 juli 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft aangevoerd dat zij medische en sociale problemen heeft en dat verweerder haar onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om haar standpunt te onderbouwen. Verweerder heeft echter gesteld dat eiseres nog op het adres van de echtelijke woning staat ingeschreven en dat inwonen geen reden is voor het verlenen van voorrang.

Tijdens de zitting op 26 mei 2021 heeft eiseres verklaard dat zij sinds 18 februari 2021 een woning huurt, maar dat deze woning te klein en te duur is voor haar situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het procesbelang van eiseres is komen te vervallen, omdat de situatie ten tijde van de besluitvorming niet langer aan de orde was. De rechtbank oordeelt dat eiseres een nieuwe aanvraag moet indienen als zij wil dat verweerder haar huidige woonsituatie opnieuw beoordeelt.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, in aanwezigheid van griffier mr. B.M. van der Meide, en is openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak)
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: A.C. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 10 mei 2021 heeft de gemachtigde een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Bij e-mail van 26 mei 2021 heeft verweerder een kopie van een huurcontract overgelegd.
De zitting was op 26 mei 2021 via een Skypeverbinding. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door dhr. [A] , WLZ-ondersteuner. Ook was namens eiseres aanwezig mr. A. Dogan, die waarnam voor de gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
Eiseres wil een voorrangsverklaring om te kunnen verhuizen naar een zelfstandige woning. Volgens eiseres is zij eind december 2019 vertrokken bij haar partner en verblijft zij sindsdien tijdelijk bij haar dochters. Eiseres heeft een verklaring van de huisarts waarin deze verzoekt eiseres voorrang te verlenen omdat zij medische en sociale problemen heeft. Verder vindt eiseres dat verweerder haar in bezwaar onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om haar standpunt naar voren te brengen en met stukken te onderbouwen.
Verweerder heeft de verklaring geweigerd omdat eiseres nog op het adres van de echtelijke woning staat ingeschreven en zij de woning kan opeisen. Inwonen is geen reden om voorrang te verlenen. Ook reageert eiseres volgens verweerder niet goed op het woningaanbod. Verweerder heeft zijn besluitvorming gebaseerd op artikel 4:5 onder b, c, l en m van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2019 en de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019.
Wat is het oordeel van de rechtbank ?
De gemachtigde van verweerder heeft bij e-mail van 26 mei 2021 een huurcontract overgelegd. Hieruit blijkt dat eiseres vanaf 18 februari 2021 een woning huurt. Volgens verweerder is het gestelde woonprobleem hiermee opgelost. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep (hierna: procesbelang).
Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij nog procesbelang heeft, omdat de woning die ze nu huurt een woonoppervlakte van 35 m² heeft. Eiseres vindt dit te klein, ook in verband met haar psychische en lichamelijke problemen en haar wens om haar kleinkinderen in haar woning te kunnen ontvangen. Verder is te woning te duur.
De rechtbank constateert dat de situatie ten tijde van verweerders besluitvorming niet langer aan de orde is. Het procesbelang is in beroep komen te vervallen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is. Indien eiseres wil dat verweerder toetst of haar huidige woonsituatie reden vormt om een urgentieverklaring aan haar toe te kennen, zal zij een nieuwe aanvraag moeten doen. Hierbij vindt de rechtbank het belangrijk om te melden dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft gezegd dat verweerder als norm hanteert dat 12 m² per persoon voldoende is. De woning waarin eiseres nu woont is ruimschoots groter.
Van een tegemoetkoming door verweerder is geen sprake, nu eiseres zelf – zonder urgentieverklaring – een woning heeft geaccepteerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om verweerder op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten.
Conclusies
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit is de uitspraak van mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op
28 mei 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak ?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.