In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een marktkraam exploiteert, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend om zijn vaste standplaats 4.65 te ruilen met een vrije standplaats 4.63 op de Haagse Markt. De aanvraag werd afgewezen op basis van het Marktreglement, omdat er sprake was van oververtegenwoordiging van het aantal standplaatsen in de betreffende branche (branche 4 - Zuivel, delicatessen, noten, zuidvruchten, rijstwafelproducten en reformartikelen). De rechtbank oordeelde dat de verweerder geen aanleiding had om in afwijking van het Branchebesluit een marktvergunning te verlenen, aangezien de afwijzing in lijn was met de regelgeving en het gevoerde beleid. De rechtbank voerde een exceptieve toetsing uit en concludeerde dat het Branchebesluit niet in strijd was met hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.