ECLI:NL:RBDHA:2021:5303

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 augustus 2019, waarin haar een maatwerkvoorziening werd toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor hulp bij het huishouden. Dit besluit gold voor de periode van 12 augustus 2019 tot en met 23 februari 2020. Eiseres heeft haar bezwaar op 11 februari 2020 ingediend, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiseres stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij niet op de hoogte was gesteld van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de verlaging van de hulp.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.J. Logan).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een maatwerkvoorziening toegekend ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor hulp bij het voeren van een huishouden. De voorziening gold voor de periode van 12 augustus 2019 tot en met 23 februari 2020.
Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 11 februari 2020.
Bij besluit van 1 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Bij brief van 29 april 2020 is namens eiseres beroep ingesteld tegen die beslissing op bezwaar.
De gemachtigde van eiseres heeft zich onder meer uitgelaten over de tijdigheid van het bezwaar en de ontvankelijkheid ervan. Verweerder heeft desgevraagd hierop gereageerd.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder het bezwaar op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, met als gevolg dat het bezwaar niet inhoudelijk is beoordeeld.
2.1
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:8 van de Awb.
2.2
Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Als het bezwaarschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door verweerder is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
3. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift betrokkene niet is toe te rekenen. Dan laat verweerder op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
4. Vast staat dat de termijn van zes weken om bezwaar te maken tegen het primaire besluit van 15 augustus 2019 verstreek op 26 september 2019. Namens eiseres is pas geruime tijd later, bij brief van 11 februari 2020, bezwaar gemaakt. Daarvan uitgaande is het bezwaar dus te laat ingediend.
5. Eiseres heeft als reden voor de termijnoverschrijding opgegeven dat het besluit van
15 augustus 2019 alleen een indicatie gaf voor huishoudelijke hulp in resultaten (zoals ‘een schoon en leefbaar huis’) in plaats van in uren. Volgens eiseres kreeg zij eerst hulp voor vier uren per week. Op een gegeven moment werd dit verlaagd naar drie en een half uur. Vervolgens heeft de zorgaanbieder de hulp opnieuw vastgesteld en sindsdien wordt nog maar twee en een half uur per week hulp ingezet. Wat eiseres aanvoert komt hierop neer dat een verlaging van het urenaantal een wijziging van haar rechtspositie oplevert. Zo’n wijziging is met een besluit gelijk te stellen, zodat daartegen bezwaar openstaat. Daarnaast vindt eiseres de termijnoverschrijding verschoonbaar omdat zij nooit op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de verlaging of vaststelling van het urenaantal door de zorgaanbieder.
6. Van de kant van verweerder is in de bezwaarprocedure verklaard dat gedurende de gehele looptijd van de indicatie geen sprake is geweest van een wijziging. Vanaf de ingangsdatum van de indicatie is wekelijks een vast aantal van drie uren zorg geleverd.
7.1
De rechtbank overweegt het volgende. Als uitgangspunt geldt dat een bezwaar binnen de geldende termijn moet worden ingediend. Voor zover eiseres van mening is dat het primaire besluit gebrekkig was omdat de toegekende maatwerkvoorziening hierin alleen in resultaten en niet in uren was toegekend, had zij dit direct in een bezwaarschrift aan de orde kunnen stellen.
7.2
Uit de rechtspraak blijkt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 oktober 2017; ECLI:NL:CRVB:2017:3633) dat een overschrijding van de termijn om bezwaar te maken in enkele gevallen verschoonbaar is geacht. In verschillende uitspraken is vooropgesteld dat de wijze van toekennen van huishoudelijke hulp in de vorm van een aanspraak op een bepaald resultaat, waarbij de concrete invulling aan de zorgaanbieder is overgelaten, ook onder de Wmo 2015 in strijd moet worden geacht met het rechtszekerheidsbeginsel. Bepalend voor het passeren van de termijnoverschrijding was echter dat de zorgaanbieder pas in een later stadium per brief had medegedeeld op hoeveel uren huishoudelijke hulp de betrokkene kon rekenen.
7.3
In de onderhavige zaak zijn er geen aanwijzingen dat de urenomvang van de huishoudelijke hulp gedurende looptijd door of in overleg met de zorgaanbieder nader is geconcretiseerd, dan wel is aangepast. Hierin ligt daarom geen aanleiding om een uitzondering te maken op het uitgangspunt dat binnen de geldende termijn bezwaar moet worden gemaakt tegen een besluit. Hoewel verweerder in de onderhavige zaak een indicatie in resultaten heeft toegekend, ligt hierin evenmin een grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het had eiseres binnen enkele weken duidelijk moeten zijn wat de omvang van de zorgverlening was, zodat zij toen bezwaar had moeten maken. Zij heeft hier echter bijna zes maanden mee gewacht. Verweerder heeft de termijnoverschrijding daarom op goede gronden niet verschoonbaar geacht en het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.W.A. van Weert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.