ECLI:NL:RBDHA:2021:5281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20/3347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis in asielzaken op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis in asielzaken is afgewezen. Eiser stelt dat hij in militaire dienst is en dat hij zijn identiteit niet kan aantonen met officiële documenten, wat hij als bewijsnood aanvoert. De rechtbank heeft op 2 april 2021 de behandeling van het beroep gehouden in Middelburg, waar eiser en de staatssecretaris zich beiden lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat eiser geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen, en dat verweerder terecht geen bewijsnood heeft aangenomen. De rechtbank verwijst naar de vaste gedragslijn van verweerder, die vereist dat de nareiziger zijn identiteit en familierechtelijke relatie met de referent moet aantonen met officiële documenten. Eiser heeft geen substantieel indicatief bewijs geleverd en zijn stelling dat hij in militaire dienst is, biedt geen concrete verklaring voor het ontbreken van de benodigde documenten.

De rechtbank concludeert dat verweerder op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon afzien van het horen van de referent, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3347
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Eiser heeft op 22 april 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 maart 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Eiser beoogt verblijf bij zijn gestelde biologische vader, [referent] (referent). Bij besluit van [datum] is aan referent een asielvergunning verleend. Op 13 september 2017 heeft referent voor eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis in asielzaken. [1]
2. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 26 maart 2018 afgewezen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond met officiële documenten, terwijl daarvoor geen bewijsnood wordt aangenomen. Daarnaast heeft eiser geen andere documenten overgelegd om zijn identiteit aannemelijk te maken. Er is dus evenmin substantieel indicatief bewijs van de gestelde identiteit.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij beroept zich op bewijsnood voor het overleggen van officiële identificerende documenten. Hij stelt daarbij dat hij in militaire dienst (bij de Eritrese marine) zit. Hij meent dat het in de rede ligt voor verweerder om nader onderzoek in de vorm van DNA-afname aan te bieden. De biologische band tussen eiser en referent is dan vastgesteld. Het recht op gezinsleven tussen beiden kan alleen in Nederland worden uitgeoefend. Referent is in de bezwaarfase ten onrechte niet gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Bij de beoordeling van nareiszaken hanteert verweerder een vaste gedragslijn. [2] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [3]
5. Ten tijde van het bestreden besluit was de vaste gedragslijn neergelegd in de paragrafen C1/4.4.6 en C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) en werkinstructie 2018/20. Hieruit volgt dat de nareiziger in beginsel zijn identiteit en familierechtelijke relatie met de referent moet aantonen door middel van officiële documenten. Als de nareiziger geen officieel document kan overleggen, moet hij de reden daarvan kenbaar maken. Tevens moet de nareiziger dan zoveel mogelijk (niet-officiële) indicatieve documenten overleggen. Bij het ontbreken van officiële documenten beoordeelt verweerder of er sprake is van bewijsnood. Hiervoor is een op de persoon toegespitste, consistente en plausibele verklaring nodig waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet toe is te rekenen. Als de nareiziger in bewijsnood verkeert of als de nareiziger substantieel indicatief bewijs betreffende zijn identiteit of familierechtelijke
relatie inbrengt, biedt verweerder in beginsel nader onderzoek aan. Zolang de identiteit niet aannemelijk is wordt niet toegekomen aan de vraag naar de familierechtelijke relatie of feitelijke gezinsband met referent.
6. Niet in geschil is dat eiser geen (officiële) documenten heeft overgelegd. Verweerder heeft hierover in het bestreden besluit overwogen dat, nu eiser stelt in militaire dienst te verblijven, aan hem niet wordt tegengeworpen dat hij geen nationale identiteitskaart wordt overgelegd. Verweerder heeft er echter terecht op gewezen dat uit informatie uit het Algemeen Ambtsbericht over Eritrea uit 2018 blijkt dat dienstplichtigen beschikken over travel permits en laissez-passers (manqasaqasi). [4] Eiser heeft deze documenten niet overgelegd en heeft ook geen op zijn persoon toegespitste verklaring gegeven voor het ontbreken van deze documenten. De stelling namens eiser dat hij bedoelde documenten nodig heeft om ter plekke te kunnen reizen, zodat niet kan worden aangenomen dat hij deze documenten kan overleggen, is geen concrete en verifieerbare verklaring. Niet is gebleken van pogingen van referent om in het bezit te komen van een kopie van deze documenten. Voor zover is gesteld dat het voor referent zeer moeilijk is om met eiser in contact te komen, geldt eveneens dat dit niet concreet is onderbouwd. Verweerder heeft dan ook terecht geen bewijsnood aangenomen voor het overleggen van officiële identificerende documenten.
7. Niet in geschil is dat eiser geen andere documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit. Verweerder was daarom niet gehouden om eisers identiteit nader te onderzoeken. Nu eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt is verweerder terecht niet toegekomen aan de beoordeling van de familierechtelijke relatie. [5] Eiser is daarom terecht niet in aanmerking gebracht voor nareis.
8. Tot slot kan verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [6] afzien van het horen van een belanghebbende indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en op wat eiser hiertegen in bezwaar heeft aangevoerd, heeft verweerder terecht gesteld dat aan deze maatstaf is voldaan. Verweerder heeft daarom van het horen van referent kunnen afzien.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.X. Scholten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 2p, eerste lid, in samenhang met artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2018: ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640.
3.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
4.Ten tijde van het bestreden besluit, Algemeen Ambtsbericht Eritrea 2018, pagina 21.
5.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2019, ECLI:NL:RVS:2020:3884.
6.Algemene wet bestuursrecht.