ECLI:NL:RBDHA:2021:5266
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verblijfsaanvraag op basis van onvoldoende bewijs van daadwerkelijk verblijf in België
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Russische nationaliteit houdende vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin haar aanvraag voor een verblijfsdocument op basis van gezinsleven met haar Nederlandse echtgenoot werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij en haar echtgenoot daadwerkelijk drie maanden aaneengesloten in België hebben verbleven. De staatssecretaris had in zijn besluit overwogen dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij en haar referent aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht voldeden, zoals vastgelegd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Tijdens de zitting heeft eiseres betoogd dat zij wel degelijk aan de vereisten voldeed, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, waaronder getuigenverklaringen en foto’s, onvoldoende objectief bewijs boden van haar verblijf. De rechtbank concludeerde dat het op de weg van eiseres lag om aanvullend bewijs te verzamelen en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om nader onderzoek te verrichten. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de rechtbank zag geen reden voor een proceskostenveroordeling.