ECLI:NL:RBDHA:2021:5139
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit tot afwijzing verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging en mvv-vereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een Turkse nationaliteit houdende vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid', welke door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris de aanvraag had afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat eiseres niet als familielid in de zin van Besluit 1/80 kon worden aangemerkt, omdat zij en haar partner ten tijde van de aanvraag niet gehuwd waren.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en voerde aan dat het mvv-vereiste in strijd was met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van het gezin, waaronder de medische situatie van de referent en de belangen van de kinderen. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet correct was uitgevoerd, omdat niet alle relevante feiten en omstandigheden waren betrokken.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de rechtbank ook oordeelde dat eiseres recht had op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van gezinshereniging en de noodzaak om alle relevante omstandigheden in overweging te nemen.