8.3Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 1 december 2010en 1 april 2011,dat verweerder in het besluit duidelijk moet maken aan welke instantie de vreemdeling kan worden overgedragen. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat fysieke overdracht naar [naam instelling] mogelijk was, maar deze instelling bleek niet meer beschikbaar te zijn. In beroep heeft verweerder in zijn schrijven van 29 januari 2021 verwezen naar het BMA advies van 28 januari 2021. Uit dit advies volgt dat fysieke overdracht alsnog zou kunnen plaatsvinden naar de instelling Maison de Retraite Du Suissi. Nu uit de informatie van de website van de instelling in Rabat blijkt dat eiser daar niet aan de eisen voor toelating voldoet, is de rechtbank van oordeel dat het BMA advies onvoldoende inzichtelijk is en verweerder dientengevolge onvoldoende gemotiveerd heeft dat fysieke overdracht mogelijk is.
9. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan het BMA advies en een deugdelijke motivering ontbreekt of fysieke overdracht feitelijk realiseerbaar is. De overige door eiser aangevoerde gronden kunnen buiten bespreking blijven.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.869,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.