ECLI:NL:RBDHA:2021:5137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20/2298 (beroep)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verblijfsrecht van een 62-jarige man met Marokkaanse nationaliteit die 24/7 zorg nodig heeft

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een 62-jarige man van Marokkaanse nationaliteit, die sinds 1991 in Nederland verblijft en 24/7 zorg nodig heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen, met als argument dat de benodigde zorg ook in Marokko beschikbaar zou zijn. De man had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd en dat er twijfels bestonden over de beschikbaarheid van de benodigde zorg in Marokko. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank wees ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak op het beroep al was gedaan. De proceskosten van de eiser werden vergoed door de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2298 (beroep)
AWB 20/2299 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser],
geboren op 1 juli 1958, van Marokkaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. H.A. de Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 9 februari 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw [1] 2000 onder de beperking “artikel 8 EVRM [2] privéleven” afgewezen. Op 22 mei 2018 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 24 mei 2018 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Het bezwaar is bij besluit van 9 juli 2018 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats [3] het beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 juli 2018 vernietigd. Verweerder is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 18 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Op 18 maart 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Op dezelfde dag heeft eiser verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig J. Lakjaa, tolk in de Berber taal, en de heer [naam mantelzorger] , mantelzorger en vriend van eiser
.
De rechtbank heeft hierna het onderzoek ter zitting geschorst omdat de rechtbank ambtshalve wist dat verweerder in een andere zaak heeft aangegeven dat [naam instelling] , de instelling waar het BMA [4] in haar advies naar had verwezen, niet meer aanwezig blijkt te zijn als provider van zorg. Verweerder heeft ter zitting aangegeven nog een nader standpunt in te zullen nemen ten aanzien hiervan.
Verweerder heeft een nader standpunt ingenomen. Eiser heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de griffierechten wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft eiser een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen overgelegd. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van de griffierechten toe.
Ten aanzien van het beroep
Wat er aan het beroep vooraf ging
2. Eiser is een 62-jarige man met de Marokkaanse nationaliteit. Eiser verblijft naar eigen zeggen sinds 1991 in Nederland. Eiser is in 1996 uitgezet naar Marokko en in 1997 weer teruggekeerd naar Nederland.
3. Bij eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 juli 2019 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard omdat verweerder ten onrechte bij de belangenafweging in het kader van het beroep op artikel 8 van het EVRM heeft nagelaten om bij de beoordeling te betrekken dat eisers medische situatie in de loop van de jaren is verslechterd en dat de behandeling voor zijn medische problemen ook banden oplevert met Nederland. Ook heeft de rechtbank ten aanzien van het beroep op artikel 64 van de Vw 2000 geoordeeld dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten bij BMA advies te vragen over het feit dat eiser mantelzorg nodig heeft. In het aanvullende BMA advies is geconcludeerd dat 24-uurs zorg mogelijk is in het Maramed ziekenhuis in Marrakech. Uit het brondocument dat ten grondslag ligt aan dit advies blijkt echter dat het Maremed ziekenhuis gesloten is. Verweerder mocht dan ook van dit advies niet uitgaan bij zijn besluitvorming.
4.1
Het BMA heeft in eerste instantie op 9 april 2019 een advies uitgebracht. Uit dit advies volgt dat eiser sinds 2006 bekend is met suikerziekte type II. Ook heeft eiser problemen met zijn geheugen en last van verhoogde valneiging. In maart 2019 heeft eiser eenmaal een hypoglycaemie gehad en eiser heeft last van schommelde bloedsuikers. Tevens is eiser sinds 2008 bekend met depressieve klachten. Ook is sprake van een oogprothese aan het rechteroog vanwege rode hond op kinderleeftijd. Eiser heeft geen last van visusklachten aan het linkeroog maar wel een pterygium (het slijmvlies (bindvlies) groeit in een driehoekige vorm over het hoornvlies). De pterygium is fotografisch gedocumenteerd en ten tijde van dit advies stabiel. Eiser staat onder behandeling en slikt medicatie. Bij uitblijven van de behandeling bestaat een reëel risico op een medische noodsituatie op korte termijn.
4.2
Uit het aanvullend advies van 3 oktober 2019 van het BMA volgt dat mantelzorg voor eiser essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling.
4.3
Op 19 november 2019 heeft het BMA een nieuw medisch advies gegeven. Uit dit advies volgt dat naast de eerder genoemde klachten sinds augustus 2019 sprake is van uveitis posterior (een inwendige oogontsteking) in het linkeroog en dit is visusbedreigend. Eiser onderging ten tijde van dat advies een immuunsuppresieve (afweer onderdrukkende) behandeling. Ook blijkt uit dit advies dat eiser meer medicatie gebruikt ten opzichte van het eerdere advies. Nog steeds bestaat een reëel risico op een medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van de behandeling. Mantelzorg is ook nog steeds essentieel voor het welslagen van de medische behandeling. Volgens het BMA is behandeling echter mogelijk in Marokko. Eiser zou mantelzorg kunnen krijgen in het [naam instelling] te Rabat. Eiser kan volgens dit BMA advies enkel reizen als voorafgaande aan de reis een fysieke overdracht is geregeld aan een mantelzorger, of anders aan een instantie, die kan zorgdragen voor continuering van de behandeling van eiser in verband met zijn diabetes.
Besluitvorming van verweerder
5.1
In het bestreden besluit heeft verweerder zich opnieuw op het standpunt gesteld dat de zorg die eiser nodig heeft in Marokko aanwezig is. Verweerder heeft zich gebaseerd op het nieuwe advies van BMA van 19 november 2019. Uit dit advies blijkt dat mantelzorg aanwezig is in het [naam instelling] . Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt en geen sprake is van schending van het recht op privéleven in het kader van artikel 8 van het EVRM. Bij deze belangenafweging heeft verweerder onder meer betrokken eisers lange verblijf hier te lande, zijn werkverleden en de sociale contacten die hij heeft opgebouwd gedurende zijn verblijf. Voor zijn medische situatie is eiser niet aan Nederland gebonden. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de zorg of medicatie feitelijk niet beschikbaar is in Marokko. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen financiële middelen heeft of kan verkrijgen om de kosten te betalen. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
5.2
Naar aanleiding van de zitting van 21 december 2020 heeft verweerder het BMA verzocht om te onderzoeken of de zorg die eiser nodig heeft beschikbaar is bij [naam instelling] . Uit het aanvullende advies van het BMA van 28 januari 2021 volgt dat [naam instelling] niet langer diensten verleend zoals thuiszorg en verpleeghuiszorg. Wel zijn deze diensten volgens het BMA aanwezig. Thuiszorg is aanwezig in het Soins ADom te Casablanca en verpleeghuiszorg is aanwezig in Maison De Retraite Du Souissi te Rabat.
Standpunten van eiser
6.1
Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de overgelegde verklaring uit Nador waaruit blijkt dat eiser geen familie heeft in Marokko die de noodzakelijke mantelzorg kan verlenen. Verweerder heeft verder onvoldoende gemotiveerd dat niet is gesteld of gebleken dat de mantelzorg uitsluitend door de heer [naam mantelzorger] gegeven kan worden. Eiser kan de kosten van een medische behandeling in Marokko niet betalen. Verweerder merkt zelf op in het bestreden besluit dat eiser geen middelen van bestaan heeft. Verder betoogt eiser dat niet alle zorg die eiser nodig heeft beschikbaar is. Het [naam instelling] , die volgens BMA zorg kan verlenen, is volgens de informatie op internet een ambulancedienst en het emailadres is onbereikbaar. De stelling dat deze instantie de noodzakelijke zorg kan geven, is daarom niet onderbouwd. Verweerder heeft onvoldoende zorgvuldig beoordeeld in hoeverre eiser toegang heeft tot de zorg en de faciliteiten in Marokko. Dit ook gelet op de huidige corona-problematiek. Naar het risico op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM is onvoldoende onderzoek gedaan. Eiser verwijst naar het arrest [naam arrest] . [5] Daarnaast voert eiser aan dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet juist heeft gedaan. Verweerder heeft nog steeds de banden die eiser heeft opgebouwd met de verschillende artsen niet meegewogen. Dit is een motiveringsgebrek. Verweerder focust op de onrechtmatigheid van het verblijf en weegt onvoldoende mee dat de opgebouwde banden uitzonderlijk zijn. Met banden opgebouwd tijdens illegaal verblijf dient wel degelijk rekening te worden gehouden. Verder voert eiser aan dat ten onrechte een inreisverbod is opgelegd en ten onrechte niet met gebruikmaking van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid is afgeweken.
6.2
Ten aanzien van het aanvullende BMA advies van 28 januari 2021 heeft eiser aangevoerd dat uit de website van het Maison de Retraite Du Suissi te Rabat volgt dat men francofone moet zijn om te worden toegelaten. Eiser spreekt geen Frans, enkel Berbers. Hieruit volgt dat eiser geen behandeling kan krijgen in deze instelling. Volgens eiser blijkt verder uit de overgelegde brondocumenten niet afdoende dat de nodige zorg voor eiser beschikbaar is. Dit geldt eens te meer nu de behandelingen vanwege COVID-19 enkel overdag kunnen worden gegeven, zoals blijkt uit het brondocument 13607, terwijl eiser 24/7 zorg nodig heeft. Daarnaast heeft de mantelzorger van eiser naar de verschillende instellingen gebeld en gesproken met medewerkers van de zorginstellingen waarnaar verwezen is in het BMA advies van 28 januari 2021. Uit deze gesprekken volgt dat de kosten voor de zorg die eiser nodig heeft exorbitant hoog zijn. Eiser kan deze kosten niet betalen. Volgens eiser is voldoende behandeling van zijn klachten dan ook niet aanwezig in Marokko.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), [6] moet verweerder, als hij een BMA advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich op grond van artikel 3:2 van de Awb ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van dat advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid daarvan.
8.1
De rechtbank stelt vast dat uit de advisering van het BMA blijkt dat eiser een kwetsbare gezondheid heeft. Eiser moet vier keer per dag insuline inspuiten en hij heeft visuele klachten. Niet in geschil is dat eiser 24/7 zorg nodig heeft. Uit de BMA adviezen volgt dat fysieke overdracht noodzakelijk is. Dat betekent dat eiser meteen moet worden opgevangen bij de overdracht door een mantelzorger of een instantie. Uit het laatste BMA advies van 28 januari 2021 volgt dat het [naam instelling] niet langer diensten verleend zoals thuiszorg en verpleeghuiszorg.
8.2
De rechtbank is met eiser van oordeel dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het BMA advies van 28 januari 2021. De rechtbank neemt daarvoor in aanmerking dat de instelling die het BMA in zijn laatste advies noemt, waaraan fysieke overdracht mogelijk zou zijn, Maison de Retraite Du Suissi te Rabat, enkel toegankelijk is voor Franstaligen. Dit blijkt uit de website van deze instelling, waar onder ‘Conditions d’admission’ als eerste punt is opgenomen ‘Être francophone mais avec accès prioritaire aux français résidents’. De rechtbank kan dit niet anders uitleggen dan dat Franstalig zijn, wat eiser niet is, een voorwaarde is om toegang te kunnen krijgen tot deze instelling. Hieruit volgt dat de instelling waaraan de fysieke overdracht van eiser volgens BMA kan plaatsvinden, niet voor eiser toegankelijk is. Daarbij blijkt uit de gesprekken die de mantelzorger van eiser, de heer [naam mantelzorger] , met deze instelling en de andere door het BMA genoemde instelling, Soins ADom te Casablanca, heeft gevoerd dat de zorg in deze instellingen heel duur is. Eiser is 30 jaar in Nederland, en voor het grootste deel illegaal, zodat aannemelijk is dat hij geen geld heeft en geen vermogen heeft in Marokko. Ook is niet gebleken dat verweerder, gelet op deze negatieve signalen omtrent de toegankelijkheid van de instellingen en de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2020, [7] zelf rechtstreeks contact met deze instellingen heeft opgenomen.
8.3
Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 1 december 2010 [8] en 1 april 2011, [9] dat verweerder in het besluit duidelijk moet maken aan welke instantie de vreemdeling kan worden overgedragen. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat fysieke overdracht naar [naam instelling] mogelijk was, maar deze instelling bleek niet meer beschikbaar te zijn. In beroep heeft verweerder in zijn schrijven van 29 januari 2021 verwezen naar het BMA advies van 28 januari 2021. Uit dit advies volgt dat fysieke overdracht alsnog zou kunnen plaatsvinden naar de instelling Maison de Retraite Du Suissi. Nu uit de informatie van de website van de instelling in Rabat blijkt dat eiser daar niet aan de eisen voor toelating voldoet, is de rechtbank van oordeel dat het BMA advies onvoldoende inzichtelijk is en verweerder dientengevolge onvoldoende gemotiveerd heeft dat fysieke overdracht mogelijk is.
9. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan het BMA advies en een deugdelijke motivering ontbreekt of fysieke overdracht feitelijk realiseerbaar is. De overige door eiser aangevoerde gronden kunnen buiten bespreking blijven.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.869,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een nadere reactie met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/2298,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/2299,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.869,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G. Vos, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ED
D:
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.AWB 18/5115.
4.Bureau Medische Advisering.
5.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO0794.