ECLI:NL:RBDHA:2021:5053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
C-09-606968-KG ZA 21-114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot nakoming franchiseovereenkomst tussen Rezidor Hotels ApS en Palace Hotel Holland B.V.

In deze zaak, die op 18 mei 2021 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, stond de nakoming van een franchiseovereenkomst tussen Rezidor Hotels ApS (hierna: Radisson) en Palace Hotel Holland B.V. (hierna: Palace) centraal. De procedure begon met een kort geding waarin Radisson Palace verzocht te veroordelen tot nakoming van de franchiseovereenkomst, die op 9 november 2013 was gesloten. Palace had op 30 april 2020 aan Radisson laten weten de overeenkomst te willen beëindigen per 1 januari 2021, maar Radisson betwistte de geldigheid van deze beëindiging en stelde dat Palace niet had voldaan aan de contractuele verplichtingen, waaronder de betaling van een beëindigingsvergoeding van €150.000.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Palace niet had voldaan aan de voorwaarden voor beëindiging van de overeenkomst, omdat zij de beëindigingsvergoeding niet had betaald. De rechter stelde vast dat de overeenkomst nog steeds van kracht was en dat Palace verplicht was om de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst na te komen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van Radisson toe, waaronder de verplichting voor Palace om de franchiseovereenkomst na te komen en de betaling van de verschuldigde bedragen, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten.

Palace voerde verweer en stelde dat Radisson tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar de rechter oordeelde dat Palace niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De rechter legde een dwangsom op aan Palace voor het geval zij niet aan de veroordelingen zou voldoen. In reconventie werd de vordering van Palace afgewezen, omdat de overeenkomst nog steeds van kracht was. De kosten van het geding werden toegewezen aan Radisson.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/606968 / KG ZA 21-114
Vonnis in kort geding van 18 mei 2021
in de zaak van
Rezidor Hotels ApS Danmarkte Copenhagen S (Denemarken),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.W. Bloem te Zaandam, gemeente Zaanstad,
tegen:
Palace Hotel Holland B.V.te Noordwijk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mr. D.L. van Dam en K. Bastiaans te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Radisson’ en ‘Palace’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte houdende een wijziging van eis, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie, met producties;
- de op 24 maart 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door Radisson pleitnotities en een nadere productie zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden tot 27 maart 2021 pro forma om partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in onderling overleg te beëindigen. Daarin zijn zij niet geslaagd. Vervolgens is de mondelinge behandeling op 13 april 2021 – via een Skypeverbinding – voortgezet, teneinde te bezien of de voorzieningenrechter behulpzaam kon zijn in het traject om alsnog tot een minnelijke oplossing voor het geschil tussen partijen te komen. Tijdens deze mondelinge behandeling hebben partijen geen overeenstemming bereikt en vonnis is bepaald op 12 mei 2021, met dien verstande dat partijen nog tot 21 april 2021 de gelegenheid hadden de voorzieningenrechter te berichten als zij alsnog overeenstemming zouden bereiken. Op 21 april 2021, respectievelijk 22 april 2021 hebben partijen bericht dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd vonnis te wijzen. Vonnis is vervolgens nader bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Radisson heeft een franchiseformule ten behoeve van het hotelwezen ontwikkeld.
2.2.
Palace exploiteert een hotel in Noordwijk, nabij het strand en de boulevard.
2.3.
Op 9 november 2013 is een overeenkomst (hierna: “de overeenkomst”) tot stand gekomen tussen Radisson (als licentiegever) en Palace (als licentiehouder), waarin is bepaald dat Palace de franchiseformule van Radisson tegen betaling mag gebruiken voor haar hotel, onder de naam “Radisson Blu Palace Hotel Noordwijk aan Zee”, of een andere naam, maar altijd met het voorvoegsel “Radisson Blu” of “Radisson”. Ingevolge artikel 3 van de overeenkomst is de licentie om het hotel onder de franchiseformule te mogen exploiteren ingegaan op 26 februari 2014 (de aanvangsdatum) en vervalt deze op 31 december van het jaar waarin de twaalfde verjaardag van de aanvangsdatum valt (derhalve op 31 december 2026).
2.4.
In de overeenkomst staat, voor zover nu relevant het volgende vermeld (in dit vonnis wordt met instemming van partijen uitgegaan van de door Radisson overgelegde Nederlandse vertaling van de in het Engels opgestelde overeenkomst):
“(…)
ARTIKEL 12VERZUIM EN BEËINDIGING
(…)
12.3
Voortijdige beëindiging door Licentiehouder
De Licentiehouder kan de Overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigen (indien hieronder niet anders is bepaald) na schriftelijke opzegging indien:
a) Licentieverlener inbreuken pleegt op deze Overeenkomst of deze niet naleeft, en Licentieverlener er niet in slaagt dergelijke inbreuken of niet-naleving te verhelpen binnen dertig (30) dagen na schriftelijke kennisgeving daarvan door Licentiehouder aan Licentieverlener, waarin de inbreuk of niet-naleving met redelijke details wordt omschreven.
b) Licentieverlener insolvent wordt, of failliet wordt verklaard, of een vrijwillige aanvraag of pleitnota indient onder enige toepasselijke faillissementscode of enige andere toepasselijke faillissements- of insolventiewetgeving, of een onvrijwillige aanvraag wordt ingediend met betrekking tot Licentieverlener onder enige dergelijke wetgeving, of een permanente of tijdelijke conservator, curator of bewindvoerder voor alle of substantieel alle eigendommen van Licentieverlener wordt aangesteld door enige rechtbank, of Licentiegever een overdracht doet ten gunste van schuldeisers of een schriftelijke verklaring aflegt dat Licentiegever niet in staat is zijn schulden te betalen wanneer deze verschuldigd worden, of een beslaglegging, executie of beslag wordt uitgevaardigd tegen alle of een deel van de activa van Licentiegever en niet binnen (15) dagen wordt voldaan, of een definitief vonnis tegen Licentiegever dertig (30) dagen of langer onbevredigd blijft zonder te worden kwijtgescholden, geannuleerd, teruggedraaid of opgeschort.
12.4
Buitengewone beëindigingsoptie voor Licentiehouder
De Licentiehouder heeft het recht om de Licentie en deze Overeenkomst vervroegd te beëindigen, waarbij de beëindiging ingaat op 1 januari 2021, op voorwaarde dat de Licentiehouder (i) de Licentieverstrekker zes (6) maanden van tevoren schriftelijk in kennis stelt en (ii) de Licentieverstrekker compenseert met een bedrag dat wordt berekend op basis van het totale bedrag aan Royalty's dat is verschuldigd voor de laatste drie (3) volledige kalenderjaren voorafgaand aan de datum van de kennisgeving van de Licentiehouder van de beëindiging, welk bedrag wordt gedeeld door drie. De vergoeding wordt uiterlijk één (1) maand voor de effectieve datum van beëindiging aan Licentieverstrekker betaald, bij gebreke waarvan de beëindiging nietig en ongeldig is.
(…)”
2.5.
Bij brief van 30 april 2020 heeft Palace als volgt aan Radisson bericht, voor zover nu relevant:
“(…)
The original license period starts from February 2014 until February 2026, yet offers an exit option for both licensor and licensee with certain criteria as stipulated in Clause 12. Although I see positive effects of the partnership with RHG, I also experience points that do not give us the opportunity to gain the maximum impact from it; for example disappointing MICE contribution over the years, a non-compliant website for a long period and override commission deals that do hit our margins more than we can handle.
Although the announced RHG platform “EMMA” has been postponed due to the dramatic Covid-19 crisis, this upcoming investment (in both time and money) means also a huge challenge for us: do we embrace this step, or is it too much of a burden for us. We do not know the details and potential impact well enough, but all worries we have of all these mentioned examples bring me to my request, based on article 12.4 in the agreement:
[citaat van artikel 12.4 van de overeenkomst]
[...] , this letter is a request for an open and complete review and meeting to discuss the potential progress of the agreement, with you and [A] . Based on article 12.4, it’s also an official letter to sent to you more than six (6) months prior to 1 January 2021.
As you can understand from my tone of voice, I feel I need to take this option to look together to the future for both RHG and PHH BV – I would like to take this moment to reconsider the agreement and talk about expectations from both sides.
(…)”
2.6.
Bij brief van 22 juni 2020 heeft (de advocaat van) Palace als volgt aan Radisson bericht, voor zover nu relevant:
“(…)
I was approached by Palace (…) who asked me to represent her, following you e-mail of 18 June 2020 to client. (…)
In said email, you allude to "a solution to continue our partnership", following an earlier conversation, and a plethora of correspondence, in which client has expressed grave discontent with the way you, in general, execute the franchise agreement between you and client. You also allude to the fact that client lost all trust in you as a franchisor and that client wants to file an "alleged" claim against you. You even point the way as to how to file that claim, and state that in your view, said claim can not be set off against the exit compensation stemming from Clause 12.4 of the franchise agreement.
It is correct that client is extremely dissatisfied with you as franchisor. For now, I will refrain from setting out exactly why, my file is not entirely complete yet, but judging from the correspondence I did receive, you are more than aware of the reasons why. Client is strongly of the opinion that you committed several breaches of contract, and caused client severe damage as a result. Amongst other factors, client lost significant turnover and profit due to your inaction re marketing, development, brand positioning, IT infrastructure, online presence and many more such factors. Client is currently calculating the damages incurred, which will result in a substantive claim. For that, client holds you fully liable, a fact that I confirm through this letter.
This claim will in any case be substantially higher than the compensation stemming from Clause 12.4. Through this letter, you are officially in default.
After strong and prolonged deliberation, client has, in view and because of of the above, decided to reject your proposal as set out in your email, and to expressly invoke the "Exit Option" of Clause 12.4 of the franchise agreement, which occurs through this letter. Therefore, the franchise agreement will terminate on 1 January 2021. Alternatively, should this termination in any way be void, quod non, I herewith terminate the franchise agreement against its regular expiration date in accordance with Clause 3 c) thereof.
It will be clear to you, client is of the opinion no compensation is due stemming from this termination. On the contrary, you owe client damages. I suggest I first inform you as to how client's claim is constructed, and to what amount. Client then is more than willing, assisted by me, to investigate the possibility of an amicable settlement, before heading to the arbitrator.
For now, the legal reality between you and client has been clarified and established. I will inform you in short notice re client's claim. I suggest a meeting shortly afterwards to identify the further way forward.
(…)”
2.7.
Bij brief van 29 juni 2020 heeft Radisson als volgt gereageerd op voormelde brief, voor zover nu relevant:
“(…)
Firstly, we would like to point out that your Letter fails to outline our alleged breach(es) under the License Agreement, and therefore cannot be considered as a notice of breach under the License Agreement, however through your Letter we acknowledge that your client has decided to exercise its Extraordinary Termination Option under Clause 12.4 of the License Agreement.
Secondly, it is inevitable for us to question the true intentions behind your client's allegations. Your client has, to this date, never sent us a notice of breach and yet, now that it wishes to early terminate the License Agreement in accordance with Clause 12.4 of the License Agreement, thereby triggering the payment of a compensation fee, we suddenly hear about its "grave discontent" and dissatisfaction.
For the sake of accuracy, we would like to mention that nothing contained in the correspondence exchanged between your client and us can be construed as an admission of fault by us. As mentioned in your Letter, we have indeed, in good faith, attempted to find a commercial solution for both parties as we value our relationship with your client, but we have always and we once more, hereby strongly reject your client's vague and unsubstantiated allegations of breach of the License Agreement. As a matter of fact, it is absolutely not clear to us how we have allegedly breached the License Agreement and caused "severe damage" to your client.
(…)
We of course acknowledge notice that your client has decided to exercise its Extraordinary Termination Option under Clause 12.4 of the License Agreement. As mentioned in your Letter, the License Agreement will, as a result, terminate on 1 January 2021, it being understood however that such termination will only be effective if your client complies with its obligation to pay the compensation fee of one hundred and fifty thousand Euros (EUR 150,000) by 1 December 2020, as provided for in the License Agreement. Should your client fail to pay the termination fee, the License Agreement will remain in full force and effect and your client will remain subject to its obligations under the License Agreement.
In addition, we would like to reiterate that the payable compensation fee cannot be offset against your client's unsubstantiated claim, which we strongly reject. There is no link between the termination fee that is due to us under the License Agreement, should your client exercise its right to terminate, and your client's unsubstantiated claim we reject, and they will therefore be treated as two separate issues. (…)
(…)”
2.8.
Bij brief van 17 augustus 2020 heeft Palace herhaald dat zij vanwege de door haar gestelde tekortkomingen aan de zijde van Radisson schade heeft geleden. Zij stelt dat de vordering van Palace in verband met die schade hoger is dan de door haar op grond van artikel 12.4 verschuldigde beëindigingsvergoeding (hierna ook: ‘de beëindigingsvergoeding’) en dat Palace daarom geen betaling zal doen. Dit heeft volgens Palace geen effect op de geldigheid van de beëindiging van de overeenkomst, omdat sprake is van verrekening.
2.9.
Op 3 september 2020 heeft – via een digitale verbinding – een bespreking plaatsgevonden tussen partijen over de beëindiging van de overeenkomst. Van de zijde van Radisson was de heer [senior vice president] (senior vice president franchise EMEA van Radisson
,hierna: [senior vice president] ) bij dat gesprek aanwezig. Van de zijde van Palace waren de heer [bestuurder/(indirect) eigenaar] (bestuurder / (indirect) eigenaar van Palace, hierna: [bestuurder/(indirect) eigenaar] ) en de heer [general manager] (general manager van Palace, hierna: [general manager] ), alsmede mr. Van Dam, advocaat, aanwezig.
2.10.
Op 7 september 2020 heeft Radisson Palace er schriftelijk op gewezen dat een klacht over contractbreuk ter zake van de in de brief van 17 augustus 2020 gestelde voorbeelden nooit is geuit en de voorbeelden die Palace stelt in de brief van 17 augustus 2020 ook niet kunnen worden gekwalificeerd als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. Radisson betwist elke toerekenbare niet nakoming en stelt dat (vanwege het feit dat verrekening dus geen (rechts)gevolg heeft) de overeenkomst partijen ook na 1 januari 2021 zal binden als Palace de beëindigingsvergoeding niet betaalt.
2.11.
Bij e-mail van 16 november 2020 heeft (de advocaat van) Palace aan Radisson bericht dat zij een commerciële oplossing zal uitwerken voor het geschil waartoe de standpunten van partijen zou kunnen leiden en zij doet
“in anticipation of the approaching termination of the argeement”een voorstel voor het omschakelen van het boekingssysteem van Radisson naar een nieuw boekingssysteem, waarbij het nieuwe boekingssysteem moet worden gekoppeld aan relevante online booking platforms zoals Booking.com en Expedia (de omschakeling / omzetting wordt hierna aangeduid als ‘de Switch’). In de e-mail staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
You expressed concern such a removal could lead to liability issues in relation to the above mentioned conflict, should you deem it necessary to defend the legal point of view that termination of the franchise agreement would not have had effect and that therefore the agreement would not terminate. That would mean, client will not be able to work thru said platforms, which would lead to significant damages, thereby only exacerbating the conflict.
To address that concern and consequence, I herewith declare, on behalf of client and at your request and suggestion, that client will not hold you liable in any shape or form in connection with her removal from your booking system at the moment she transfers to her own system. (…)”
2.12.
In reactie op voormelde e-mail van Palace heeft Radisson bij e-mail van 18 november 2020 bericht dat zij medewerking zal verlenen aan de Switch. In e-mail staat verder vermeld:
“However, we would like to clarify that this cannot be construed in any way, shape or form, as a waiver of our rights under the License Agreement, should your client not comply with its contractual obligation and fail to pay us the payable termination fee and any outstanding amounts as per the License Agreement.”
2.13.
Per e-mail van 30 november 2020 heeft Radisson aan Palace een factuur gestuurd ten aanzien van het op grond van artikel 12.4 verschuldigde bedrag van € 150.000,=. In deze e-mail staat tevens vermeld:
“We are disappointed that despite our efforts of goodwill no commercial proposition has been made by your side which leaves us no other option then to follow a legal process.”
2.14.
Op 2 december 2020 heeft Radisson aan Palace bericht dat zij
“will re-open Radisson Blu Hotel Noordwijk voor bookings with arrival date after December 31st 2020 with immediate effect.”
2.15.
Bij brief van 3 december 2020 heeft (de advocaat van) Radisson gesteld dat Palace ten aanzien van de betaling van achterstallige facturen, waaronder de beëindigingsvergoeding, in verzuim is en heeft zij Palace gesommeerd uiterlijk op 10 december 2020 tot betaling over te gaan. Radisson heeft er nogmaals op gewezen dat het beroep van Palace op verrekening volgens haar niet slaagt en dat bij het niet betalen van de beëindigingsvergoeding de ingeroepen beëindiging van de overeenkomst nietig is en geen effect sorteert. Tot slot is Palace in de gelegenheid gesteld de in de e-mail van 16 november 2020 genoemde commerciële oplossing voor het geschil tussen partijen alsnog per ommegaande aan te bieden.
2.16.
Palace is, met een beroep op verrekening, niet tot betaling van de beëindigingsvergoeding over gegaan. Zij stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst met ingang van 1 januari 2021 is beëindigd. De Switch is tot heden niet uitgevoerd, omdat relevante boekingplatforms daartoe slechts overgaan met instemming van Radisson. Radisson gaat niet akkoord met de Switch. Gevolg hiervan Palace niet onder eigen naam aan de boekingplatform kan worden gekoppeld, maar nog onder naam van Radisson op die boekingsplatforms staat vermeld.
2.17.
Op 2 februari 2021 heeft Radisson in verband met de achterstallige betalingen conservatoir beslag gelegd onder ING Bank N.V. en op roerende zaken van Palace.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Radisson vordert, zakelijk weergegeven:
A.
Bij voortzetting van de overeenkomst:
Primair
I. Palace op straffe van een dwangsom te veroordelen om ook na 1 januari 2021 de verplichtingen uit franchiseovereenkomst inclusief de daarbij behorende bijlagen, onverkort en integraal na te komen en voort te zetten als ware deze nog tussen partijen van kracht, meer specifiek de verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 1, 2, 5, 7, 8, 10 en 18 van deze franchiseovereenkomst, tot het moment dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
II. Palace op straffe van een dwangsom te veroordelen alle handelingen of hotelactiviteiten uit haar eigen naam danwel uit naam van Palace Hotel in de gemeente Noordwijk (postcodes tussen 2201 – 2204) te staken en gestaakt te houden tot het moment dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
III. Palace op straffe van een dwangsom te veroordelen om iedere handeling na te laten, te staken of gestaakt te houden, waardoor tegenover het publiek/derden/gasten de onjuiste schijn wordt gewekt, dat het bedrijf van Palace sinds 1 januari 2021 niet meer actief verbonden is met Radisson, tot het moment dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
IV. Palace op straffe van een dwangsom te veroordelen om aan Radisson een lijst af te geven van of te verstrekken met alle relaties of derden die Palace heeft aangeschreven in verband met de beëindiging per 1 januari 2021 van de franchiseovereenkomst en aan Radisson een afschrift te verstrekken van het bericht aan die relaties dat Palace actief en verbonden is met of bij Radisson;
V. Palace op straffe van een dwangsom te veroordelen om de reclame-uitingen van Radisson aan de buitenzijde en in de tuin voor de ingang van het hotel van Palace te herstellen en terug te plaatsen en hersteld en teruggeplaatst te houden zoals bedoeld in artikel 1, 2 en 7 van de franchiseovereenkomst, tot het moment dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
VI. Palace te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Radisson te betalen;
o het bedrag ad € 173.275,23 te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over het bedrag van € 162.993,11 vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
o het bedrag ad $ 15.283,72 te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over het bedrag van $ 14.021,77 vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
VII. Palace te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Radisson te betalen het bedrag ad € 2.347,37 en $ 921,21 ten titel van buitengerechtelijk incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
Bij beëindiging van de overeenkomst per 1 januari 2021
Primair
VIII. Palace te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Radisson te betalen;
o het bedrag ad € 173.275,23 te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over het bedrag van € 162.993,11 vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
o het bedrag ad $ 15.283,72 te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over het bedrag van $ 14.021,77 vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
o het bedrag ad € 150.000,-- te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand vanaf 1 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. Palace te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Radisson te betalen het bedrag ad € 2.347,37 en $ 921,21 en ad € 2.275,-- ten titel van buitengerechtelijk incassokosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
In alle gevallen:
subsidiaireen zodanige maatregel of veroordeling tot betaling (bij wijze van voorschot) te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie mag vermenen te behoren en alles met veroordeling van Palace in de kosten van de procedure, waaronder de deurwaarderskosten van het conservatoire beslag en de nakosten.
3.2.
Daartoe voert Radisson – samengevat – het volgende aan. Palace weigert de verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. Uit een in opdracht van Radisson uitgevoerde externe bewijsrapportage blijkt dat Palace de buitenreclame van Radisson Blu heeft verwijderd en dat in communicatie met derden niet de naam Radisson Blu wordt gebruikt. Tevens heeft Palace relaties bericht dat zij met ingang van 1 januari 2021 geen onderdeel meer is van de Radisson Hotel Groep. Radisson wordt onrechtmatige concurrentie aangedaan en ook is het Radisson bekend geworden dat Palace haar onderneming, het hotel, aan meerdere partijen (zonder overleg met Radisson) te koop heeft aangeboden, waarbij het hotel wordt aangeboden met de mededeling dat het hotel “Radisson Groep Hotel”-vrij wordt verkocht. Palace laat ook na de facturen die zij op grond van de overeenkomst verschuldigd is te voldoen. De overeenkomst tussen partijen is echter – omdat Palace de beëindigingsvergoeding niet heeft voldaan – niet geëindigd. Palace is daarom gehouden de verplichtingen uit de overeenkomst na te komen en zij is hiermee jegens Radisson in verzuim.
3.3.
Palace voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
In reconventie
3.4.
Palace vordert – zakelijk weergegeven:
  • Radisson op straffe van een dwangsom te veroordelen mee te werken aan de systeemswitch door het verstrekken van de zogenaamde switchbrieven, partijen welbekend, die moeten worden verstuurd met betrekking tot de in de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in (voorwaardelijke) reconventie genoemde boekingsplatforms en aansluitingen en om voor het overige alles te doen om de systeemswitch te effectueren
  • voorwaardelijkindien en voor zover Palace in conventie wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan Radisson, Radisson te veroordelen om voorafgaand aan die betaling in de vorm van een garantie van een eerste klas Nederlandse bank zekerheid te stellen voor het volledige bedrag waartoe Palace is veroordeeld;
Alles met veroordeling van Radisson in de buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
3.5.
Daartoe voert Palace – samengevat – het volgende aan. Tijdens de bespreking op 3 september 2021 zijn partijen overeengekomen dat zij per 1 januari 2021 hoe dan ook uit elkaar zullen gaan, dat de ontvlechting op professionele wijze zal worden vormgegeven en dat partijen vervolgens als dat nodig is in een bodemprocedure uit zullen laten maken hoe de financiële afwikkeling vorm moet krijgen. Op 16 november 2020 heeft weer een bespreking tussen partijen plaatsgevonden en zijn zij overeengekomen dat Radisson bereid is aan de Switch mee te werken. Zonder nadere vooraankondiging of onderbouwing heeft Radisson die gemaakte afspraken per e-mail van 1 december 2020 weer ingetrokken en tot op heden weigert Radisson aan de Switch mee te werken. Hierdoor is het voor Palace niet mogelijk toegang te krijgen tot onafhankelijke boekingsplatforms. Radisson moet worden veroordeeld tot correcte nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken en dus per direct meewerken aan de Switch. Tevens wil Palace, indien en voor zover zij in conventie wordt veroordeeld tot betaling van enig bedrag aan Radisson, dat Radisson wordt veroordeeld voorafgaand aan die betaling zekerheid te stellen.
3.6.
Radisson voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

In conventie
4.1.
Tussen partijen is in geschil of Palace gehouden is vanaf 1 januari 2021 de overeenkomst nog na te komen. De overeenkomst heeft in beginsel een looptijd tot 31 december 2026 en kent slechts beperkte mogelijkheden van tussentijdse beëindiging. De vraag tussen partijen is of de overeenkomst per 31 december 2020 is beëindigd met gebruikmaking van een in het contract aan Palace geboden bevoegdheid dan wel in onderling overleg. De voorzieningenrechter is met Radisson van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat Palace in de communicatie tussen partijen onderling uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan op de beëindigingsmogelijkheid als geformuleerd in artikel 12.4 van de overeenkomst. Palace stelt zich weliswaar op het standpunt dat Radisson op diverse punten de overeenkomst niet is nagekomen, maar heeft desondanks nooit met zoveel woorden een beroep gedaan op de beëindigingsmogelijkheid van artikel 12.3. Hierop zal de voorzieningenrechter in het navolgende nog terugkomen.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 12.4 van de overeenkomst duidelijk is: beëindiging van de overeenkomst per 1 januari 2021 kan slechts onder de voorwaarden dat Palace Radissom zes maanden van tevoren schriftelijk in kennis stelt en als Palace Radisson financieel compenseert. Tussen partijen is niet in geschil dat Palace Radisson tijdig schriftelijk in kennis heeft gesteld van haar wens om de overeenkomst per 1 januari 2021 te beëindigen en evenmin is tussen partijen in geschil dat Palace Radisson met een bedrag van (ongeveer) € 150.000,= financieel moet compenseren. De overeenkomst bepaalt voorts duidelijk dat de beëindigingsvergoeding 1 maand voor de effectieve datum van beëindiging betaald moet zijn, bij gebreke waarvan de beëindiging nietig en ongeldig is. Tussen partijen staat vast dat Palace de beëindigingsvergoeding niet heeft voldaan.
4.4.
Palace stelt dat zij niet gehouden is de beëindigingsvergoeding te betalen, primair vanwege de volgens Palace tussen partijen gemaakte afspraken en subsidiair omdat haar een beroep op verrekening toekomt.
4.5.
Over de volgens Palace tussen partijen gemaakte afspraken stelt Palace dat tijdens de bespreking op 3 september 2020 is overeengekomen dat partijen hoe dan ook per 1 januari 2021 uit elkaar zullen gaan, dat die ontvlechting op een professionele wijze zal worden vormgegeven en dat partijen vervolgens eventueel in een bodemprocedure uit zullen laten maken hoe de financiële afwikkeling vorm moet krijgen. Dit omdat Palace zich op het standpunt stelt dat zij schade heeft geleden omdat Radisson volgens haar de overeenkomst niet is nagekomen en zij die schade – die in omvang de beëindigingsvergoeding overstijgt – wil verrekenen met de beëindigingsvergoeding.
4.6.
Palace heeft geluidsopnames en een transcriptie van hetgeen op 3 september 2020 is besproken overgelegd en stelt dat voormelde afspraak uit die transcriptie en de geluidsopname is af te leiden. De voorzieningenrechter leidt uit beide af dat partijen hebben gesproken over de beëindiging van de overeenkomst, de geschillen van partijen en hoe de feitelijke beëindiging ‘netjes’ vorm gegeven kan worden. Dat de door Palace bedoelde afspraak – die door Radisson uitdrukkelijk wordt betwist – tot stand is gekomen, kan echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uit de geluidsopname en de transcriptie worden afgeleid. Dat Radisson op enig moment het uitgangspunt dat om tot beëindiging van de overeenkomst op grond van artikel 12.4 te komen € 150.000,= betaald moet worden heeft losgelaten blijkt er niet uit. Daar komt nog bij dat Radisson zich bij brief van 7 september 2020 – alsmede in de later gevoerde correspondentie – ook telkens uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat verrekening geen rechtsgevolg zal hebben en dat de overeenkomst partijen ook na 1 januari 2021 zal binden als Palace de beëindigingsvergoeding niet betaalt. Indien en voor zover Palace – die in voormelde bespreking en ook nadien werd bijgestaan door haar advocaat – van mening was dat de nu door haar gestelde afspraak tot stand was gekomen, had het ook op haar weg gelegen in reactie op de brief van 7 september 2020 Radisson te wijzen op de gestelde afspraak. Dit temeer waar het door Radisson in de brief van 7 september 2020 ingenomen standpunt evident volstrekt strijdig was met de volgens Palace vier dagen eerder tot stand gekomen afspraken. De voorzieningenrechter leidt uit de gang van zaken af dat van totstandkoming van een partijen bindende afspraak op dit punt op 3 september 2020 geen sprake is geweest.
4.7.
Nu de door Palace gestelde afspraak niet aannemelijk is gemaakt moet het ervoor worden gehouden dat Palace verplicht was niet de beëindigingsvergoeding te betalen als zij wilde komen tot beëindiging van de overeenkomst op grond van artikel 12.4 van die overeenkomst. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat partijen in de periode na 3 september 2020 met elkaar tevens hebben gecommuniceerd over de gang van zaken als het tot een beëindiging zou komen – waaronder de Switch –, nu Radisson telkens duidelijk is geweest over de vereiste betaling van de beëindigingsvergoeding om de door Palace gewenste beëindiging van de overeenkomst te realiseren.
4.8.
Vervolgens doet Palace ten aanzien van haar verplichting om de beëindigingsvergoeding te betalen teneinde tot beëindiging van de overeenkomst te komen een beroep op verrekening. Palace voert aan dat zij een vordering op Radisson heeft, omdat zij schade heeft geleden doordat Radisson de overeenkomst niet naar behoren is nagekomen. Palace stelt dat zij die vordering verrekent met haar vermeende schuld aan Radisson, dat zij daarvan al meerdere malen mondeling verklaring aan Radisson heeft gedaan en dat zij ook bevoegdheid heeft om tot verrekening over te gaan.
4.9.
Daargelaten de vraag of Palace op grond van de overeenkomst ten aanzien van de beëindigingsvergoeding een beroep op verrekening toekomt, heeft Radisson de door Palace gestelde tegenvordering – waarvan de omvang door Palace overigens niet is gesteld – gemotiveerd bestreden. Op grond van de voorhanden zijnde processtukken en de verklaringen van partijen op de zittingen kan de gegrondheid van de (tegen)vordering niet worden aangenomen. De voorzieningenrechter zal hierover in het navolgende nader overwegen, bij de bespreking van het beroep op opschorting dat Palace ten aanzien van haar overige betalingsverplichtingen op grond van de overeenkomst heeft gedaan. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek wordt het bij wijze van verweer gedane beroep op verrekening gepasseerd.
4.10.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat Palace niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 12.4 van de overeenkomst, doordat zij niet tot betaling van de beëindigingsvergoeding is overgegaan; gevolg daarvan is dat de beëindiging van de overeenkomst niet tot heeft plaatsgevonden. De overeenkomst duurt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, dus ook nog na 1 januari 2021 voort.
4.11.
Volledigheidshalve overweegt de voorzieningenrechter nog dat Palace in haar verweer weliswaar stelt dat Radisson om diverse redenen haar verplichtingen op grond van de overeenkomst niet is nagekomen, maar dat Palace uitdrukkelijk niet de beëindigingsmogelijkheid van artikel 12.3 van de overeenkomst heeft ingeroepen. Aan de voorwaarden voor beëindiging van de overeenkomst op grond van dat artikel is overigens ook niet voldaan. Palace heeft immers Radisson niet – zoals vereist op grond van artikel 12.3 aanhef en onder a – in de gelegenheid gesteld eventuele niet deugdelijke nakoming van verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst te verhelpen binnen dertig dagen na schriftelijke kennisgeving daarvan, waarin de niet-nakoming nader is omschreven. Uit de stellingen en overgelegde stukken blijkt niet dat Palace op enig moment zo’n schriftelijke kennisgeving aan Radisson heeft doen toekomen. De brieven van 30 april 2020 en 22 juni 2020 – waar Palace in dit verband naar verwijst – gelden niet als zodanig, nu daarin niet de vermeende tekortkoming voldoende nauwkeurig is omschreven. Ook nadien heeft Palace die niet-nakoming niet voldoende geconcretiseerd. De stelling van Palace in punt 2.41 van haar conclusie van antwoord dat zij vanwege toerekenbare tekortkomingen aan de zijde van Radisson hoe dan ook niet gehouden is tot betaling van de beëindigingsvergoeding baat haar aldus niet.
4.12.
Gezien het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat de vordering sub I, II, III en V, die strekken tot nakoming van de overeenkomst indien deze aan de bodemrechter worden voorgelegd, worden toegewezen. Anders dan Palace stelt heeft Radisson ook een spoedeisend belang bij toewijzing van die vorderingen als ordemaatregel in dit kort geding, alleen al omdat de integriteit van haar franchiseformule door de gedragingen van Palace op het spel staat en haar – indien Palace ten onrechte zelfstandig opereert – onrechtmatige concurrentie wordt aangedaan. Ook de vordering sub IV is toewijsbaar. Tegen toewijzing van deze vordering is geen afzonderlijk verweer gevoerd, en het belang van Radisson erbij is – gezien de gedragingen en uitingen van Palace jegens derden – evident.
4.13.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing ten aanzien van voormelde vorderingen is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.14.
Ten aanzien van de vordering sub VI, die strekt tot betaling van een geldsom, stelt de voorzieningenrechter voorop dat volgens vaste jurisprudentie ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden is. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
4.15.
Palace doet ten aanzien van deze vordering een beroep op opschorting, maar betwist niet dat zij – daargelaten de opschorting – op grond van de overeenkomst de gevorderde bedragen in beginsel aan Radisson verschuldigd is. In zoverre is het bestaan van de vordering in voldoende mate aannemelijk. De voorzieningenrechter is tevens van oordeel dat er in dit geval sprake is van voldoende spoedeisend belang bij toewijzing van die vordering. De vordering vloeit immers voort uit de verplichting van Palace om de overeenkomst na te komen, waartoe zij eveneens in dit vonnis wordt veroordeeld. Gezien de omvang van de verschuldigde gelden en nu het een wezenlijk aspect van de overeenkomst tussen partijen betreft, heeft Radisson er spoedeisend belang bij dat de overeenkomst ook ten aanzien van de verschuldigde bedragen wordt nagekomen. Dat er aan de zijde van Radisson sprake is van enige restitutierisico is gesteld noch gebleken, dus ook dat staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg.
4.16.
Dan resteert ten aanzien van de beoordeling van de geldvordering het beroep van Palace op opschorting. Daarover overweegt de voorzieningenrechter dat het op de weg van Palace, als degene die zich op beroept op een opschortingsrecht, ligt om haar gestelde tegenvordering en de omvang daarvan voldoende te onderbouwen, mede in het licht van hetgeen Radisson daarover aanvoert. De voorzieningenrechter moet onderzoeken of de gestelde tegenvordering bestaat en of de omvang daarvan voldoende is om het beroep op een opschortingsrecht te kunnen rechtvaardigen (vgl. Hoge Raad 21 september 2007,
NJ2009, 50 Ammerlaan/Enthoven).
4.17.
De gestelde tegenvordering en de omvang daarvan zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk geworden om het beroep op opschorting te rechtvaardigen. Uitgangspunt in de verhouding tussen partijen is dat in geval Palace van oordeel is dat Radisson inbreuken pleegt op de overeenkomst of deze niet nakomt, zij Radisson daarvan schriftelijk in kennis stelt en daarbij de inbreuk of niet-naleving met redelijke details omschrijft (vergelijk ook artikel 12.3). In het kader van het beroep van Palace op de buitengewone beëindigingsoptie van artikel 12.4 en haar gehoudenheid om in verband daarmee de beëindigingsvergoeding te betalen is Palace zich op het standpunt gaan stellen dat zij schade heeft geleden door niet-nakoming van de overeenkomst door Radisson en doet zij een beroep op opschorting. Palace heeft echter nagelaten – en laat tot op heden na – de inbreuk op of niet naleving van de overeenkomst met redelijke details te omschrijven. Zoals reeds eerder is overwogen gelden de brieven van 30 april 2020 en 22 juni 2020 niet als zodanig. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat Radisson gemotiveerd heeft gesteld dat Palace bij haar stellingen uit het oog verliest dat zij – als franchisenemer – zelf verantwoordelijk blijft voor de exploitatie van haar onderneming en dat de omstandigheid dat bepaalde omzetdoelen niet zijn behaald – als daar al sprake van is – niet kunnen worden afgewenteld op Radisson.
4.18.
Uit de omstandigheid dat Palace bij haar beroep op beëindiging van de overeenkomst uitsluitend een beroep heeft gedaan op artikel 12.4 en niet op artikel 12.3 van de overeenkomst leidt de voorzieningenrechter ook af dat ook Palace zich tot dat moment op het standpunt stelde dat van tekortkomingen in de nakoming geen sprake was. Althans, een verklaring waarom Palace artikel 12.4 heeft ingeroepen in plaats van artikel 12.3 is van de zijde van Palace achterwege gebleven. De voorzieningenrechter neemt ook in aanmerking dat Palace nu stelt dat Radisson van meet af aan de overeenkomst niet goed is nagekomen, terwijl zij in het licht van de door haar gewenste tussentijdse beëindiging van de overeenkomst voor het eerst een beroep doet op vermeende tekortkomingen aan de zijde van Radisson. Indien er daadwerkelijk al geruime tijd sprake was van tekortkomingen, had het op de weg van Palace gelegen om dat eerder – met een deugdelijke schriftelijke kennisgeving – aan Radisson kenbaar te maken, zodat Radisson daarop had kunnen reageren en de door Palace thans gestelde schade beperkt had kunnen worden. Dat de overeenkomst Palace niet heeft gebracht wat zij er van had gehoopt of verwacht, betekent echter niet dat er aan de zijde van Radisson sprake is geweest van (zodanige) tekortkomingen in de nakoming dat Palace als gevolg daarvan een vordering op Radisson heeft, althans een vordering van zodanige omvang, dat deze de opschorting waar Palace zich nu op beroept rechtvaardigt.
4.19.
Slotsom is dat het beroep op opschorting wordt gepasseerd en dat vordering sub VI toewijsbaar is. Palace heeft ter zitting er nog op gewezen dat de overeengekomen contractuele rente – waarvan thans ook betaling wordt gevorderd – in strijd is met de goede zeden. De gevorderde rente berust echter op een overeengekomen beding in een zakelijke overeenkomst en er is geen rechtsgrond om die rente te matigen. Ook de gevorderde contractuele rente is derhalve toewijsbaar.
4.20.
Radisson maakt tevens aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat Radisson voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is in lijn met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.21.
Palace zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding, inclusief de beslagkosten. De beslagkosten worden toegewezen tot een bedrag van € 5.641,66, omdat het bij het beslagrekest in rekening gebrachte griffierecht in mindering wordt gebracht op het voor dit kort geding verschuldigde griffierecht. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).
In reconventie
4.22.
Al hetgeen in conventie is overwogen leidt er toe dat de vordering ten aanzien van de Switch in reconventie niet toewijsbaar is. Aangezien uitgangspunt is dat de overeenkomst voortduurt, kan Palace geen aanspraak maken op medewerking van Radisson bij de door haar gevorderde Switch.
4.23.
De voorwaarde waaronder de voorwaardelijke vordering in reconventie is ingesteld – veroordeling van Palace tot betaling van enig bedrag aan Radisson – is ingetreden. De voorzieningenrechter komt aldus toe aan beoordeling van de vordering in voorwaardelijke reconventie en zal die vordering afwijzen. Gesteld noch gebleken welk belang Palace bij de gevorderde zekerheidstelling heeft, zodat er alleen daarom al geen aanleiding is die vordering toe te wijzen.
4.24.
Palace zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden begroot op nihil, nu niet gebleken is dat Radisson in verband met de vordering in reconventie extra kosten heeft moeten maken. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237)

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
5.1.
veroordeelt Palace om, uiterlijk binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, om ook na 1 januari 2021 de verplichtingen uit de franchiseovereenkomst van 9 november 2013 inclusief de daarbij behorende bijlagen, onverkort en integraal na te komen en voort te zetten, meer specifiek de verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 1, 2, 5, 7, 8, 10 en 18 van deze franchiseovereenkomst, tot het moment dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
5.2.
veroordeelt Palace, uiterlijk binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis, alle handelingen of hotelactiviteiten uit haar eigen naam danwel uit naam van (louter) Palace Hotel in de gemeente Noordwijk (postcodes 2201-2204) te staken en gestaakt te houden tot het moment dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd;
5.3.
veroordeelt Palace om uiterlijk na verloop van vijf dagen na betekening van dit vonnis iedere handeling na te laten, te staken of gestaakt te houden, waardoor tegenover het publiek / derden / gasten de onjuiste schijn wordt gewekt dat het bedrijf van Palace sinds 1 januari 2021 niet meer actief verbonden is met Radisson, tot het moment dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
5.4.
veroordeelt Palace om uiterlijk binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan Radisson een lijst af te geven van of te verstrekken met alle relaties of derden die Palace heeft aangeschreven in verband met de beëindiging per 1 januari 2021 van de franchiseovereenkomst en aan Radisson een afschrift te verstrekken van het bericht aan die relaties dat Palace actief verbonden is met of bij Radisson;
5.5.
veroordeelt Palace om uiterlijk binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de reclame-uitingen van Radisson aan de buitenzijde en in de tuin voor de ingang van het hotel van Palace te herstellen en terug te plaatsen en hersteld en teruggeplaatst te houden zoals bedoeld in artikel 1, 2 en 7 van de franchiseovereenkomst, tot het moment dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
5.6.
veroordeelt Palace tot betaling van een onmiddellijk te verbeuren opeisbare dwangsom van € 1.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat Palace in gebreke blijft aan voormelde veroordelingen te voldoen met een maximum van € 200.000,-- en veroordeelt Palace tot betaling aan Radisson van de wettelijke rente over die dwangsom vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die dwangsom tot aan de dag van algehele voldoening;
5.7.
veroordeelt Palace tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Radisson te betalen:
  • het bedrag van € 173.275,23 te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% over het bedrag van € 162.993,11 vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
  • het bedrag van $ 15.283,72 te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand over het bedrag van $ 14.021,77 vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
  • het bedrag van € 2.347,37 en het bedrag van $ 921,21 ten titel van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele betaling;
5.8.
veroordeelt Palace om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan Radisson te betalen, tot dusverre aan de zijde van Radisson begroot op € 10.943,47, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat, € 4.200,-- aan griffierecht, € 5.641,66 aan beslagkosten en € 85,81 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
5.9.
bepaalt dat Palace bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde;
In reconventie
5.12.
wijst het gevorderde af;
5.13.
veroordeelt Palace in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Radisson begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.
idt