Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Daalhuizen, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. van Gils, waarin aan hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder het feit dat de eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken en niet in het bezit was van geldige reisdocumenten bij binnenkomst in Nederland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de periode van acht dagen voor de geplande overdracht niet te lang was, en dat de eiser geen bijzondere persoonlijke omstandigheden had aangevoerd die deze periode onevenredig zouden maken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die onder andere stelden dat er een lichter middel had moeten worden opgelegd, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring op basis van de aangevoerde gronden voldoende was gemotiveerd en dat het beroep ongegrond werd verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 april 2021.