Overwegingen
1. Eiseres stelt dat ze de Noord-Macedonische nationaliteit heeft en dat ze is geboren op [2002].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiseres alle bewaringsgronden betwist. Verweerder heeft ter zitting de lichte gronden onder 4a en 4e prijsgegeven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De feitelijke juistheid van grond 3a blijkt voldoende uit de motivering van de maatregel van bewaring. Eiseres was niet in het bezit van geldige reisdocumenten toen zij Nederland inreisde en is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Met betrekking tot de zware grond onder 3b geldt dat eiseres al een paar maanden in Nederland verblijft en dat zij zich nooit heeft gemeld bij de toezichthoudende instanties. Zij heeft zich dus enige tijd onttrokken aan het toezicht. Aldus heeft verweerder de feitelijke juistheid van de zware gronden onder 3a en 3b voldoende toegelicht in de maatregel.
5. Deze twee gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Al om die reden slaagt de beroepsgrond niet. De rechtbank laat daarom de overige geschilpunten over de gronden van de bewaring onbesproken.
6. Eiseres voert aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt, aangezien zij niet in het bezit is van een origineel identiteitsdocument. Zij stelt dat dit document in het bezit is van haar ouders die in België wonen. Eiseres kan het document niet in haar bezit krijgen, omdat zij geen of zeer slecht contact heeft met haar ouders. In dit licht is verweerder er volgens eiseres ten onrechte vanuit gegaan dat het zicht op uitzetting bestaat.
7. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiseres heeft wisselend verklaard over waar haar identiteitsdocument is en heeft een kopie van haar paspoort overgelegd. Niet is gebleken dat er geen vervangend reisdocument kan worden aangevraagd voor eiseres of dat zij de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd, met name gezien het feit dat zij erg jong en zwanger is, dat zij bij haar Nederlandse vriend en aanstaande schoonmoeder in [woonplaats] kan verblijven en dat zij in het kader van de strafprocedure een meldplicht met reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen. Onder
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
deze omstandigheden bestaat er volgens eiseres geen reden voor de vrees dat zij zich aan het vreemdelingentoezicht zal onttrekken.
9. In haar uitspraak van 10 april 20153 heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris in de maatregel van bewaring moet motiveren waarom hij niet met toepassing van een lichter middel kan volstaan. Daarbij moet hij, in aanvulling op de bewaringsgronden en de toelichting daarop, beoordelen of de vreemdeling bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maken. Indien de staatssecretaris van oordeel is dat de vreemdeling dergelijke feiten en omstandigheden niet heeft aangevoerd, moet hij dat in de maatregel van bewaring kenbaar maken.
10. In de maatregel van bewaring met betrekking tot eiseres heeft verweerder ten aanzien van het lichter middel het volgende toegelicht:
‘(…) Daarbij is afgewogen of op betrokkene een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen. Gezien de bovenstaande gronden en motiveringen is vervolgens overwogen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake (meer) is. Door betrokkene is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek kan volstaan.
De door de vreemdelinge aangevoerde omstandigheden, te weten:
zij geeft aan dat ze graag bij haar man/vriend in Nederland wil blijven wonen, dat ze zwanger is en dat ze verblijf bij partner heeft aangevraagd.
welke zouden moeten leiden tot (het voortzetten van) een minder dwingende maatregel maakt diens inbewaringstelling niet onevenredig bezwaarlijk omdat:
Er is afgewogen of op de vreemdeling een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen.
Het risico bij het opleggen van een meldplicht in plaats van een inbewaringstelling is te groot. Het lichtere middel weegt niet op tegen de kans dat de vreemdeling bij het niet opleggen van bewaring, op andere gedachten komt en zich weer aan het toezicht onttrekt. Gelet op het vorenstaande is de kans daarop groot. In zoverre bezien hoeft hierom niet te worden volstaan met het toepassen van een lichter middel dan inbewaringstelling. Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor de vreemdeling onevenredig bezwarend maken. (…)’
11. Zoals onder 4 al is overwogen, heeft eiseres zich eerder onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. Volgens verweerder maakt dit dat er ook nu een groot risico bestaat dat zij zich weer aan dat toezicht zal onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er daarbij onvoldoende rekenschap van gegeven dat eiseres nu omstandigheden heeft aangevoerd die zich ten tijde van haar eerdere onttrekking niet voordeden. Zo is zij inmiddels in beeld bij de jeugdreclassering en heeft zij in strafrechtelijk verband een meldplicht. Verder is haar inmiddels gebleken dat zij zwanger is. Ook heeft zij de wil geuit om in Nederland te mogen verblijven bij haar partner. Met het oog daarop heeft zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Al deze omstandigheden maken dat de situatie van eiseres anders is dan in de periode waarin zij zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken. Deze situatie heeft verweerder in de besluitvorming niet kenbaar meegewogen. Verweerder heeft niet kunnen volstaan met het enkele argument dat eiseres zich eerder aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken en dat al daarom het risico bestaat dat zij dit weer zal doen. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
12. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 12 april 2021.
13. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 17 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel in het detentiecentrum. Voor elke dag krijgt eiseres € 100,-. Dat levert dus een totaalbedrag van € 1.700,- op.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.