ECLI:NL:RBDHA:2021:5001

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
NL21.4572 en NL21.4915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van terugkeerbesluit en inreisverbod, en maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Noord-Macedonische eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod, alsook tegen een maatregel van bewaring die haar was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de terugkeermaatregelen onrechtmatig waren, omdat de eiseres op het moment van opleggen van deze besluiten rechtmatig verblijf had in Nederland. Dit rechtmatig verblijf was ontstaan door het indienen van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning op dezelfde dag als de oplegging van de maatregelen. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris niet op de hoogte was van deze aanvraag en dat dit niet afdeed aan het rechtmatig verblijf van de eiseres.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat deze alleen kan worden opgelegd als er een geldig terugkeerbesluit is. Aangezien het terugkeerbesluit onrechtmatig was, was de maatregel van bewaring dat ook. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel dan bewaring was gekozen, wat leidde tot een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en kende de eiseres een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, alsook de proceskosten die zij had gemaakt in de procedure. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.4572 en NL21.4915
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiseres], eiseres
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiseres de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL21.4915. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL21.4572. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 27 maart 2021 de maatregel van bewaring opgeheven en een nieuwe maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw opgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Mevrouw W.J. Deelen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat ze de Noord-Macedonische nationaliteit heeft en dat ze is geboren op [2002].
Over bestreden besluit 1 (het terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Eiseres stelt dat zij ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod rechtmatig verblijf in Nederland had. Zij voert aan dat zij op 25 maart 2021 om
16:43 uur een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning heeft ingediend. Eiseres heeft het faxrapport als bewijs van verzending overgelegd. Het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen en het inreisverbod zijn daarna pas opgelegd (om 23:30 uur). Toen had eiseres echter rechtmatig verblijf. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod hadden dus nooit mogen worden opgelegd en zijn daarmee onrechtmatig.
3. Verweerder stelt dat hij niet op de hoogte was en ook niet had hoeven zijn van de ingediende aanvraag, aangezien geen gebruik was gemaakt van het voorgeschreven aanvraagformulier. Daarnaast heeft eiseres tijdens het gehoor voor inbewaringstelling op 25 maart 2021 niet gezegd dat zij eerder die dag een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier had ingediend. Ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod was er volgens verweerder geen sprake van een officiële aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning en had eiseres daarom op dat moment geen procedureel rechtmatige verblijf. Het besluit kon dus rechtmatig worden opgelegd. Ter zitting geeft verweerder aan dat het terugkeerbesluit momenteel is opgeschort door het indienen van de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn1 vaardigen de lidstaten onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen een terugkeerbesluit uit tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
5. Het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier levert procedureel rechtmatig verblijf op in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw2. Vanaf het moment dat eiseres de aanvraag indiende had zij dus rechtmatig verblijf in Nederland. De redenering van verweerder over de manier waarop de aanvraag is ingediend gaat hier niet op. Verweerder heeft immers zelf op basis van de fax van 25 maart 2021 aanleiding gezien om de maatregel van bewaring op 27 maart 2021 om te zetten naar een maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Daarnaast vermeldt verweerder zelf in deze nieuwe maatregel op pagina twee het volgende:
‘Op 25 maart 2021 heeft betrokkene een aanvraag verblijf bij partner ingediend.’
Tot slot heeft verweerder ook nog ter zitting aangegeven dat het terugkeerbesluit momenteel geschorst is omdat eiseres beroep kon doen op procedureel rechtmatig verblijf, wat zij ontleent aan de ingediende reguliere aanvraag.
6. De rechtbank maakt hieruit op dat verweerder de fax van 25 maart 2021 16:43 uur zelf (ook) aanmerkt als een (officiële) aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning. Hierdoor had eiseres vanaf het moment van indiening van de aanvraag rechtmatig verblijf in Nederland en kon er dus om 23:30 uur geen terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd.
1. Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
2 Alsmede artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7. Dat eiseres ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit en inreisverbod rechtmatig verblijf had is een feitelijke vaststelling. De stelling dat verweerder hiervan nog niet op de hoogte was, doet hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt.
8. Een maatregel van bewaring mag uitsluitend worden opgelegd aan iemand die onder de werkingssfeer van de Terugkeerrichtlijn valt, indien voorafgaand aan, dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen. Het terugkeerbesluit vormt in die gevallen een voorwaarde voor het opleggen van een maatregel van bewaring.3 Aangezien het terugkeerbesluit met het inreisverbod dat verweerder aan eiseres heeft opgelegd onrechtmatig is, is de maatregel van bewaring van aanvang af ook onrechtmatig.
Over bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring)
9. Nog afgezien van het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het terugkeerbesluit en het inreisverbod, is er ook sprake van een motiveringsgebrek in de maatregel van bewaring. Eiseres voert namelijk aan dat verweerder haar verklaringen over haar verblijf bij haar Nederlandse vriend en het feit dat zij waarschijnlijk zwanger is ten onrechte niet heeft betrokken bij de motivering van het lichter middel.
10. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak4 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling.
11. In het gehoor voor inbewaringstelling op 25 maart 2021 heeft eiseres aangegeven dat ze bij haar Nederlandse vriend wil verblijven en dat zij waarschijnlijk zwanger van hem is. Ten aanzien van de zwangerschap verklaart ze daarbij nog het volgende:
“Ik weet het nog niet zeker. Ik heb het niet laten onderzoeken. Ik denk dat ik drie maanden zwanger ben. Het is nog niet te zien, maar ik denk wel dat het zo is.”
12. In de maatregel van bewaring is verweerder in het geheel niet op deze verklaringen ingegaan. Door de gestelde omstandigheden niet uitdrukkelijk bij de beoordeling te betrekken, heeft verweerder onvoldoende kenbaar gemaakt waarom in het geval van eiseres niet met toepassing van een lichter middel dan inbewaringstelling kon worden volstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er dus sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Over de beroepen
13. De beroepen zijn gegrond en het terugkeerbesluit met het inreisverbod en de maatregel van bewaring zijn vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1849).
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
14. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 3 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0
x € 130,- (verblijf politiecel) en 3 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 300,-.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 april 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.