ECLI:NL:RBDHA:2021:4993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
NL21.4599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.R. Hagenaars, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 23 maart 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Tijdens de zitting op 6 april 2021 heeft de eiser aangegeven dat hij ten onrechte was aangehouden, maar de rechtbank oordeelde dat de feitelijke gronden voor de maatregel niet waren betwist. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de eiser, waaronder het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. S. Bazaz.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4599
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Eiser heeft zelf tijdens de zitting opgemerkt dat hij ten onrechte is aangehouden. De
rechtbank stelt vast dat eiser strafrechtelijk is aangehouden omdat hij zich niet kon identificeren. Omdat deze aanhouding op basis van het strafrecht is gebeurd, kan de rechtbank dit niet toetsen tijden de behandeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State. De beroepsgrond slaagt niet.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. De gemachtigde van eiser heeft zich namens hem gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet daarop staat in ieder geval vast dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd, dat hij zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken, dat hij zich niet aan een of meer voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Alleen al de zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021 door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
07 april 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.