ECLI:NL:RBDHA:2021:4873
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht naar Tsjechië onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Armeense nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 30 maart 2021, hield in dat de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling werd genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft zijn beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de Tsjechische autoriteiten zijn asielaanvraag niet zorgvuldig zouden behandelen en dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Tsjechië, die in strijd zouden zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Tijdens de zitting op 6 mei 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank overwoog dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Tsjechië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er in zijn geval sprake is van tekortkomingen in de Tsjechische asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.